In de provincie Friesland, vooral in het Zuidwesten, was tijdens de oorlog een relatief groot aantal Joodse onderduikers ondergebracht. In 2007 werd een cartotheek ontdekt met gegevens over een aantal onderduikers in deze regio. Deze cartotheek wordt momenteel bewaard in het archief van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Leerlingen van het Marne College in Bolsward deden onderzoek naar onderduikers en onderduikgevenden.
Ruben Veterman is geboren op 10 november 1877 in Zwolle. Hij was gehuwd met Klara Bonettemaker (1880- 1926) Ze kregen drie kinderen: Elias (1909- 1918), Judith (1911- Auschwitz 1942) en Jonas, geboren op 1 januari 1915 te Zwolle.
Op 23 juni 1940 verloofde Jonas zich met Elisabeth Herschel, geboren in Amsterdam op 5 juni 1920. Elisabeth was de dochter van Daniël Herschel (1890- Amsterdam 1943) en Lena Kan (1890- Sobibor 943). Elisabeth had twee broers: Nathan (1918- Auschwitz 1944) en Mozes (1924- Auschwitz 1943).
Ruben Veterman, Jonas en Elisabeth Veterman-Herschel
- Voornaam
- Ruben
- Achternaam
- Veterman
- Geboortedatum
- 09 november 1877
- Geboorteplaats
- Zwolle
- Sterfdatum
- 29 september 1960
- Sterfplaats
- Zwolle
In de oorlog dook vader Ruben met zijn zoon Jonas en diens verloofde Elisabeth onder bij de familie Leurink in Bolsward. Deze familie woonde op de Dijkstraat 41, ze hadden een bakkerij. Het onderduikverhaal over Ruben Veterman, zijn zoon Jonas en diens verloofde Elisabeth Herschel wordt hieronder verteld door Gre (Geesje) Leurink, dochter van Willem Leurink en Gerrie Leurink-Dekker, het gezin dat plaats bood aan deze Joodse onderduikers. Dit verhaal is in februari 2008 opgetekend door leerlingen van het Marne College te Bolsward in het kader van hun profielwerkstuk.
Het verhaal van de familie Leurink, verteld door Gre (Geesje) Leurink.
“Ik zal beginnen met de samenstelling van ons gezin:
Willem Leurink (Paps) was van 1902
Gerrie Leurink-Dekker (Moeke) van 1903
Willem Leurink van 1925
Henk Leurink van 1929
Marrie Leurink van 1935
Geesje Leurink van 1938
Willem Leurink was lange tijd wethouder van Bolsward geweest.
Het gezin Leurink
De Onderduikers:
Opa: Ruben Veterman uit Amsterdam, 10-11-1877
Oom Piet: Jonas Veterman uit Amsterdam, zoon van Ruben, 01-01-1915
Tante Annie: Rachel Veterman-Schelvisch, verloofde en later vrouw van Jonas, 11-06-1923
Nellie: Selma Schelvisch, uit Amsterdam, geboortedatum onbekend.
We woonden op de Dijkstraat 41 in Bolsward. Destijds begon het gebouw op de Dijkstraat en eindigde het op de Kade. Achter de winkel was de nodige ruimte voor wonen en opslag van de spullen die verkocht moesten worden. Er was een bakkerij aan het huis gebouwd, met daarachter weer een hok voor de karren om het brood te bezorgen. Dit vertel ik zo uitvoerig omdat in die bakkerij, boven de oven, namelijk door een vriend van mijn vader een schuilhok was gemaakt dat helemaal niet opviel. Op de zolder boven de bakkerij was een luik gemaakt waar de Joden door naar binnen konden. Tussen het voor- en het achterhuis was een binnenplaatsje. Boven dat binnenplaatsje was een loopbrug, die diende als vluchtroute van het voorhuis naar de zolder van de bakkerij, waar ook het schuilhok was. Er was ruimte voor 10 personen.
Mijn broers waren ouder dan ik en ook zij moesten onderduiken. Het waren voor hun leeftijd flinke kerels. Om de tijd te verdrijven werd er wol gesponnen op spinnenwielen en die moesten ook nog eens in dat hok.
We hadden vier onderduikers, dat wil zeggen, we begonnen met drie en daarna kwam er nog en jong meisje bij. Hoe ze bij ons terecht zijn gekomen, weet ik niet. Paps zat in de ondergrondse, misschien via die weg. We noemden de Joden bij een schuilnaam. De oudste noemden wij Opa (Ruben Veterman, 10-11-1877), hij was de vader van ‘oom Piet’ (Jonas Veterman, 01-01-1915). Op zijn beurt was ‘oom Piet’ verloofd met ‘tante Annie’ (Elisabeth Veterman-Herschel, 05-06-1920) en zij was ook ondergedoken bij ons. Die oude Jood, ‘Opa’, was een vervelende kerel die mijn ouders heel wat last heeft bezorgd. Ten einde raad hebben ze wel eens geprobeerd om hem onder te brengen in Elim, een bejaardentehuis in de buurt, daar verknalde hij het ook heel snel zodat we hem weer terugkregen. Hij zeurde bijvoorbeeld dat hij alleen koosjer eten mocht en hij was het niet eens met zijn zoons keuze voor zijn verloofde en probeerde te stoken, door bijvoorbeeld te zeggen dat broer Willem zat te flikflooien met haar. Onderling was er dus ook genoeg spanning. Een keer stond ‘Opa’ boven aan de trap met een ijzeren staaf om z’n zoon een slag op zijn hoofd te geven. Mijn vader kon dat net verhinderen.
Die oude Jood, ‘Opa’, was een vervelende kerel die mijn ouders heel wat last heeft bezorgd.
Hoe dat jongere meisje, toen 16 jaar, bij ons is gekomen, is toeval. Ik weet van haar dat mijn vader haar uit Amsterdam gehaald heeft. Zoals je dat dan wel eens in boeken leest, zaten ze niet naast elkaar maar moest ze hem gewoon volgen. Ze kwam eerst bij de brugwachter op de hoek terecht maar dat ging niet meer en toen hebben mijn ouders haar erbij genomen Ze werd ook veel gepest door ‘Opa’. Dat zinde mijn moeder niet en ze heeft haar veel bij zich gehouden in de woonkeuken, achter de winkel.
Als er onraad was, verdwenen ze alle vier in een diepe kast in diezelfde woonkeuken. Op een keer was mijn zus de plagerijen zo zat, dat ze meedeelde dat er foute mensen aankwamen. Iedereen dook in de kast. Na een poosje vertelde ze toen aan moeke de waarheid. Moe heeft toen een toneelstuk opgevoerd. Toen we later na de oorlog dit aan ‘oom Piet’ vertelden, werd hij alsnog boos.
Ik weet dat we een keer een razzia kregen. Duitsers kwamen via de winkel en via de bakkerij naar binnen Moeke liep de winkel uit naar de buren, bang dat de zich zou verraden. Ik stond erbij zo van ‘en ik nou?’ Paps was net bezig om kisten op het luik te zetten waaronder de onderduikers zaten. Daar overheen werd dan ook nog eens kolengruis of stof gegooid. Terwijl hij daar dus mee bezig was, stormden ze de trap al op. Rustig haalde hij een kist van die plaats om hem ergens anders neer te zetten. Hij dacht, als ze gaan schieten naar de vloer dan maar naar de plaats waar ik het nu neerzet, misschien denken ze dat ik daar iets probeer te verbergen. Om een lang verhaal kort te maken, ze zijn niet gevonden. Mijn broer Willem kwam uit de schuilplaats en zei: “Ik ga nooit weer met die oude man erin, want ik heb mijn hand op zijn mond moeten houden omdat zijn gebit keihard klapperde en ik bang was dat ze dat boven de vloer zouden horen!”
Er waren meer mensen in Bolsward die van de Joden afwisten, want we kregen ook wel eens anonieme waarschuwingen in de bus dat er een razzia aan zat te komen. Via de ondergrondse kwamen we aan extra bonnen, zo werden wij voorzien in onze eerste levensbehoeften. Een paar huizen verder was een hotel, Den Hof van Holland, dat in beslag genomen was door Duitsers. Ik herinner me uit verhalen dat moeke daar wel eens brutaalweg kluiven haalde van vlees dat de Duitsers weggooiden. Die lagen dan bijvoorbeeld achter op het plaatsje.
Verderop in de straat was ook een woning geannexeerd door de Duitsers en het verhaal ging dat een van de Duitsers daar zelf een Jood verborgen had. Bij een razzia stond hij voor de deur, en stuurde hij zijn collega’s door naar andere huizen om zijn eigen Jood verborgen te houden. Hij was misschien ook wel de persoon die ons anoniem waarschuwde voor de komst van de razzia. Het precieze verhaal weet ik hierover niet. Het was een gerucht.
Mijn ouders waren oprechte christenen die stonden voor hun geloof. Ze beleden hun geloof meer met daden dan met woorden en daarom vingen ze Joodse onderduikers op.
In mijn ogen waren mijn ouders helden. Later, toen mijn vader allang dood was, heeft mijn moeder een onderscheiding ontvangen voor het onderbrengen van Joodse onderduikers.
Selma (‘Nellie’ voor ons), de jongste Jodin leeft nog en woont in Amerika. Ik ben er met mijn zuster en met mijn oudste dochter geweest. Ook zij noemt mijn ouders helden. Ik belde haar regelmatig op. De laatste keer was na jullie verzoek om een verslag. Ik wilde nog het een en ander van haar weten omdat de rest van ons gezin is overleden. Jammer genoeg is ze nu behoorlijk dement. Het enige wat ze steeds herhaalt is dat mijn ouders zulke fantastische en moedige mensen waren: “Ze hadden vier kinderen en die hebben op school nooit iets verteld...” Ze moest eens weten, dat mijn zus binnen de kortste keren aan de buurvrouw had gezegd dat er allemaal ooms en tantes bij ons woonden en dat we er niet over mochten praten omdat we dan allemaal doodgemaakt zouden worden. Mijn broer Willem vertelde dat hij ‘s avonds wel eens stiekem met Selma buiten ging wandelen. Eens had een vriend hem gezien en gevraagd of hij verkering had.
Na de oorlog ging die oude Jood met ontzettend veel spullen bij ons vandaan. Hoe hij daar aankwam, dat weet ik niet. Een broer van mijn vader zag hem eens in Zwolle op de markt als marktkoopman. Hij stond te klagen over de rottijd die hij in de oorlog gehad had. Ze hebben mijn oom moeten vasthouden want hij wilde hem wel in elkaar timmeren. ‘Oom Piet’ en ‘tante Annie’ zijn naar Israël vertrokken. Daar hebben mijn ouders nog regelmatig contact mee gehad. Toen ik bij Selma in Amerika was zijn we naar de Holocaust Memorial Museum in Washington geweest. In dat museum is een muur waar alle namen opstaan van mensen die onderduikers hebben gehad, daar staan mijn ouders ook bij.”
In het verhaal van Gre Leurink komt naar voren dat Ruben Veterman een enorme mopperkont was. Dat beeld wordt bevestigd in een verhaal op de volgende website:
https://ondergedokeninfryslan.nl/duikkaarten/ruben-veterman-1877
Onderstaande personen melden het volgende:
Reactie Lucas Bouwman: ‘…Ruben Veterman was in mijn jeugd in Zwolle een bekend binnenstad-type dat overal kon opduiken. Hij was kind aan huis bij onze buurman, Chris Lindeboom, de fameuze banketbakker uit de Diezerstraat (…) De manoeuvres van Ruben dwars door stedelijke situaties gingen altijd gepaard meteen ononderbroken gemopper.’
Reactie M. Veldman: 'Ruben Veterman kan ik me nog heel goed herinneren. Tussen september 1956 en juli 1960 was ik leerling van de D. Wijnbeek-Mulo in de Goudsteeg in Zwolle. Als het op vrijdag marktdag was liepen we altijd even over de markt via het Grote Kerkplein en de Lombardstraat naar en van school. Dan stond de toen al oude Veterman met zijn handel op de hoek van de Sassenstraat en het Grote Kerkplein pal tegen de muur van het stadhuis. Dat besloeg een behoorlijke ruimte en de meeste van zijn waren stonden dan gewoon op de grond. Als ik me niet vergis had hij toen ook een winkel met pakhuis in de Praubstraat dat de naam Venduhuis droeg. Toen ik nog jonger was fungeerde hij in ons gezin een beetje als boeman. Want als wij, naar de zin van mijn vader, niet snel genoeg aten bedreigde hij ons soms met: “As ie noe niet gauw oen bord leeg eet verkoop ik oe aan Veterman.” …'