In de provincie Friesland, vooral in het Zuidwesten, was tijdens de oorlog een relatief groot aantal Joodse onderduikers ondergebracht. In 2007 werd een cartotheek ontdekt met gegevens over een aantal onderduikers in deze regio. Deze cartotheek wordt momenteel bewaard in het archief van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Leerlingen van het Marne College in Bolsward deden onderzoek naar onderduikers en onderduikgevenden
Emanuel Nunes Vaz en Elisabeth Nunes Vaz-Schabracq
- Voornaam
- Emanuel
- Achternaam
- Nunes Vaz
- Geboortedatum
- 04 mei 1911
- Geboorteplaats
- Amsterdam
Emanuel Nunes Vaz is geboren op 5 mei 1911, zijn vrouw Elisabeth Nunes Vaz-Schabracq op 11 november 1911. In Amsterdam woonden ze aan de Tilanusstraat 62. Het echtpaar was in de oorlog vanaf 1942 ondergedoken bij weduwe Langeberg aan de Van Munnickhuizenstraat 10 te Bolsward. Ze zijn daar gebleven tot het einde van de oorlog.
Weduwe Langenberg
Ook Emanuels broer Aron en zijn vrouw Pauline Nunes Vaz-Stranders verbleven een periode bij weduwe (‘moeke’) Langenberg. Ze sliepen met z’n vieren in een kleine kruipruimte, onder een luik dat in de vloer van de huiskamer zat. Het was een klein verblijf, donker, vochtig en de onderduikers zaten erg dicht bij elkaar op de huid. Door de vele spanningen die ontstonden tussen de stellen, besloten Aron en Pauline om een ander adres te zoeken. Zij kwamen bij de familie Rooda aan de Looiergracht 5 in Bolsward.
Vooral als er Duitse troepen in de straat waren of ander gevaar dreigde, sliepen ze onder de grond.
Ben Nunes Vaz, zoon van het echtpaar vertelt het verhaal van zijn ouders Emanuel en Elisabeth:
Mijn ouders ervaren de oorlog als iets wat ze doen beseffen dat ze Joods zijn en voelen zich daardoor zeer aangeslagen alsof je plotseling een misdadiger bent en gezocht wordt. Bij moeke Langenberg kregen ze voldoende voedsel en drinken en een slaap/schuilplaats op zolder en onder de vloer. Vooral als er Duitse troepen in de straat waren of ander gevaar dreigde, sliepen ze onder de grond. Mijn vader Manus en zijn broer Ab kwamen per toeval in Bolsward terecht bij de Langenbergs. De familie was bijzonder moedig en hielp ze de oorlog door. Mijn ouders beschouwden hen als hun eigen familie. Jarenlang bestond er een goede band tussen de kinderen van moeke Langenberg en onze familie.
Mijn ouders hebben geen ander onderduikadres gehad en verbleven er van februari ‘42 tot mei ’45. Na de oorlog zijn ze naar Amsterdam gegaan. De familie Langenberg heeft een officiële onderscheiding gekregen van de staat Israël voor hun moedig en zuiver optreden in de oorlog.
Mevrouw Verkruysse-Langenberg, dochter van ‘moeke’ Langenberg, vertelt in een interview met de leerlingen van het Marne College in Bolsward het volgende:
Weduwe Langenberg woonde aan de Van Munnickhuizenstraat 10 in Bolsward met haar acht kinderen. Zij was een zeer behulpzame vrouw die het vanzelfsprekend vond dat ze mensen hielp. Daarom nam zij Joodse onderduikers in huis. Dit waren Aaron (Ab) Nunes Vaz (12-01-1907) en zijn vrouw Pauline (Paula) Nunes Vaz-Stranders (18-04-1910), Emanuel Nunes Vaz (05-05-1911) en zijn vrouw Elisabeth Nunes Vaz-Schabraqc (11-11-1911). Niet alleen deze Joodse mensen zaten hier ondergedoken, maar ook de oudste zoon van weduwe Langenberg, hij ontdook zo zijn werkplicht.
Eén keer was er een razzia. Via de ondergrondse wisten ze al dat deze eraan zat te komen, en er werden voorbereidingen getroffen. Hierbij werd er letterlijk geroepen: “De eerste Mof is voor mij!” Ze hadden een bloedhekel aan deze Duitsers, die ze hun vrijheid af hadden genomen.
De geïnterviewde mevrouw Verkruysse-Langenberg was de jongste dochter in het gezin. Ze moest altijd op straat spelen, want anders zouden vriendinnetjes bij hen aan de deur komen en dat zou te gevaarlijk zijn. Ze vond dit toentertijd helemaal niet erg, maar achteraf ziet ze in dat ze eigenlijk altijd op straat móest spelen. Er werd altijd drie keer op de deur geklopt zodat het gezin wist dat het vertrouwd was om de deur open te doen. De vitrages voor de ramen waren ook altijd gesloten.
De buurvrouw op de hoek wist dat er twee onderduikers waren. De dokter was wel bereid om hulp te verschaffen aan onderduikers.
De broers van de geïnterviewde sliepen op de overloop omdat het huis aan de kleine kant was en de onderduikers ook ergens een plek moesten hebben. De schuilplaats van de onderduikers was in het begin onder de vloer in de woonkamer, onder het ledikant van één van de dochters. De onderduikers hebben daar twee nachten onder geslapen, maar één van de dames vond dit ontzettend eng. Weduwe Langenberg heeft toen gezegd, dat ze het eerst zelf eens wilde proberen voordat ze iets ging veranderen. Dit heeft ze gedaan. Ze kroop er onder, en toen ze terugkwam zei ze: “Dit kan niet.” Het was zo krap en stoffig dat het niet menswaardig was om ze daar te laten schuilen. Voor een eventueel noodgeval zou het kunnen, maar niet om er elke nacht te slapen. Daarna werd er een nieuwe schuilplaats gemaakt op de vliering, de verdieping boven de zolder.
Deze vliering stak uit, en daar waar hij uitstak werd hij dicht gemaakt. Daar konden ze dan achter schuilen. Ze hebben hier twee keer echt gebruik van moeten maken.
De tweede keer was tijdens een huiszoeking. Ze zijn toen niet gevonden. De andere keer was tijdens de razzia, en ook toen zijn ze niet gevonden. Er zijn nog wel foto’s en dergelijke van deze tijd, maar die zijn bij de andere familieleden in Canada en Australië.
Er is geen moment geweest dat het gezin Langenberg, en dan vooral weduwe Langenberg, spijt heeft gehad van het in huis halen van deze Joodse onderduikers. Zij vond dat het gewoon zo hoorde, je hoorde je medemens in nood te helpen, en als je in staat was dat te doen, dan moest je dat doen. Zij heeft het dus echt uit naastenliefde gedaan.
Het voedsel voor de onderduikers werd geregeld door Willem Leurink. Hij regelde voedselbonnen, en zo kon er dus wat extra voedsel gehaald worden. Op zich was er niet een groot voedseltekort in Bolsward, het was een plattelandsgemeenschap, en in de buurt waren allerlei boerderijen waar vlees en melk te krijgen was.
Willem Leurink en zijn gezin
Zo af en toen hing er bijvoorbeeld een stuk vlees in de bijkeuken, of extra melk of tarwe. Van wie dit precies kwam wist niemand, er stond geen naam bij. Waarschijnlijk was het verzorgd door de ondergrondse, of door mensen die wisten dat er onderduikers waren en die anoniem wilden helpen.
Omdat de twee vrouwen, Pauline en Elisabeth niet echt goed met elkaar konden opschieten, zijn Aaron en Pauline na een tijdje naar de familie Rooda gegaan aan de Looiersgracht 5 in Bolsward. Pauline en Elisabeth waren twee totaal verschillende vrouwen, en daarom liep het nogal eens mis.
De reden dat ze in Bolsward terecht kwamen, is omdat het niet vertrouwd was in Amsterdam. Eerst deden de vier personen zich voor als goudverkopers die rondreisden om goud te verkopen. Ze vroegen of ze bij weduwe Langenberg konden slapen. Wat natuurlijk geen probleem voor weduwe Langenberg was. Een paar weken later kwam een politieman, (waarvan de naam onbekend is) en legde uit dat de vier mensen een onderduikadres nodig hadden. Omdat ze hier al eerder onderdak hadden kunnen krijgen, werd dit aan weduwe Langenberg gevraagd. En als vanzelfsprekend werden de onderduikers in het gezin opgenomen.
De geïnterviewde vertelt dat ze het spannend vond dat er onderduikers kwamen. Haar oudste broer van 18, moest ook onderduiken om zo onder de dienstplicht uit te komen.
Ze was nog maar 9 jaar toen het gebeurde, dus zij keek er met heel andere ogen tegen aan als dat haar oudere broers en zussen deden. Zij ‘mocht’ altijd buitenspelen, en dat vond ze geweldig.
Het laatste jaar gingen de kinderen niet meer naar de lagere school. De jongste dochter hing in die tijd vooral op straat rond. Er mochten nooit andere kinderen mee naar huis, omdat dat veel te riskant was. In het begin van de oorlog, kwamen de onderduikers ook nog wel buiten. En dan hadden ze opeens weer een tante en oom die een paar dagen kwamen logeren.