Leerlingen van Atheneum 6 van het Marne College te Bolsward maakten voor hun eindexamen in 2011 een profielwerkstuk over onderduikers in de omgeving van Bolsward. De opdrachtgever hiervoor was het Herinneringscentrum kamp Westerbork.
Van Artur Oppenheimer is bekend dat hij op 25 februari 1901 geboren is in Baumholder, Duitsland. Voor zijn onderduik woonde hij in de Biesboschstraat 56 III te Amsterdam. Artur dook onder in Friesland, geholpen door de dominee van de doopsgezinde gemeente van Makkum, ds. San van Drooge. Na de informatie over Artur Oppenheimer is meer over deze dominee uit het verzet te lezen.
Artur Oppenheimer
- Voornaam
- Artur
- Achternaam
- Oppenheimer
- Geboortedatum
- 24 februari 1901
- Geboorteplaats
- Baumholder ( Duitsland)
Op de website ‘ondergedokeninfryslan.nl’ is de volgende informatie te vinden over Artur Oppenheimer. Daar staat vermeld dat hij is ingeschreven bij dhr. Oeds van Dijk in Makkum.
Mevr. Van Drooge-ter Haar, echtgenote van ds. Van Drooge, vertelt:
'Zeker herinner ik me de heer Oppenheimer, ‘oom Bou’, zoals mijn kinderen hem noemden, omdat zijn schuilnaam Brouwer was. In die tijd waren er in ieder geval nog twee Joodse onderduikers bij ons in huis, Leny Cohen, een meisje van 12, uit Deventer, met wie ik nog steeds contact heb, ze woont nu in Amerika, en een Joodse jongeman met wie ‘oom Bou’ steeds ruzie had; ik geloof dat hij Schweizer heette, en als schuilnaam heette hij Rob. Verder waren er nog een paar studenten en hongerkinderen in huis. Oom Bou was een plezierige huisgenoot. Omdat hij er niet duidelijk Joods uitzag, kon hij gewoon in het dorp rondlopen, wat voor Rob Schweizer onmogelijk was. Ik heb heel prettige herinneringen aan hem.'
Romkje Swan-van Dijk, de oudste dochter van Anne van Dijk en Sieb van Dijk-Jellema, wonend in Engeland, weet zich veel te herinneren van wat haar moeder over Artur had verteld. Zij schrijft haar verhaal vanuit Engeland, waar ze woont:
'Hoewel Artur Oppenheimer volgens de officiële documenten staat ingeschreven bij Oeds van Dijk, vertelt mevrouw Swan-van Dijk echter dat Artur bij haar ouders ondergedoken was en als het nodig was naar Oeds en zijn vrouw Klaasje ging. En bij razzia’s ging hij naar boer Schrale in de polder.'
Oeds van Dijk was op 3 september 1940 getrouwd met Klaasje Renske Poepjes. Ze gingen wonen aan het Telegraafplein 16 (nu genaamd Plein) in Makkum. De ouders van mevrouw Swan-van Dijk, Anne van Dijk en Sieb woonden op de Voorstreek. Samen dreven ze een kruidenierswinkel/grossierderij. Klaasje was kosteres van de Doopsgezinde Kerk in Makkum.
Op het Telegraafplein hadden Oeds en Klaasje een kruidenierswinkel/grossierderij, die ze samen met Anne en Sieb dreven
‘Nee, dat is niet goed’, zei Anne dan, ‘het is Burgum in Tietsjerkeradiel.’ ‘Ferdamt Anne, das sach ich doch, Bergûm tietietiet..........’
Voorstreek in Makkum, waar Anne en Sieb woonden
Hieronder het verhaal van haar moeder, beppe Sieb:
'De dominee van de Doopsgezinde Gemeente, die samen met mijn man en vele anderen in het verzet zaten, kwam in 1943 op een dag bij ons met de vraag of wij een Joodse man zouden willen laten onderduiken. Hij was samen met zijn moeder en twee broers vanuit Duitsland gevlucht. Zijn twee broers hadden een boot naar Amerika kunnen krijgen, maar hem en zijn moeder lukte het niet om een plekje te bemachtigen. Na uitvoerige discussie over de risico’s, niet alleen voor ons, maar ook voor onze tweeling, twee dochters, besloten we om hem in huis te nemen. Zijn naam was Artur Oppenheimer, maar op zijn valse papieren stond de naam Jan Willem Brouwer. Een naam die voor hem heel moeilijk uit te spreken was. Slechts een paar mensen in Makkum, waaronder de voorganger en enkele van onze familieleden, waren op de hoogte van de onderduiker. Er waren meer Joden in Makkum ondergedoken, maar waar, dat was ons niet bekend. Dit uit veiligheidsoverweging.
Wij hadden echter ook al twee jonge mannen op de vliering verborgen. Zij waren opgeroepen om in Duitsland te gaan werken, maar waren ondergedoken. En we hadden ook nog een honger-evacué uit het zuiden, waar het moeilijk was om aan eten te komen. Met een extra vliering op de bestaande vliering werd een schuilplaats gemaakt waar 3 tot 4 man in konden zitten.
Meneer Brouwer woonde in de achterkamer en hij zat daar als wij visite hadden die niet mochten weten dat we een Joodse onderduiker hadden. Met de familie die dit wel wist, hadden we afgesproken dat, als de deurbel twee keer ging, hij rustig in de kamer kon blijven zitten. Maar op een dag ging de bel twee keer en we dachten dat het familie was, maar toen we de deur opendeden, bleek het de pianostemmer te zijn, die ervan verdacht werd dat hij een collaborateur was. Hij stelde meneer Brouwer enkele vragen en nadat hij weg was, waren wij in paniek, want nu zou hij ons wel aan de Duitsers verraden. In noodgevallen als dit, kon meneer Brouwer ‘s nachts naar een afgelegen boerderij gaan, waar de boer verschillende mensen in een hooiberg had verborgen. Er was midden in die hooiberg een groot hol waar ze in konden glijden en dan werd de top met stro bedekt.
Meneer Brouwer verbleef daar twee weken en toen er verder niets gebeurde, kwam hij weer terug bij ons.
Ook kwam eens iemand van het verzet zeggen dat de moeder van meneer Brouwer, die in Amsterdam woonde, gevangen was genomen om ondervraagd te worden. De Duitsers wilden weten waar haar zoon in Friesland was ondergedoken. Er bestond een kans dat zij door zou slaan en opnieuw vertrok Meneer Brouwer naar de boerderij. Maar hij was er zeker van dat zijn moeder nooit aan de Duitsers zijn onderduikadres zou verraden. Dat klopte ook. Maar zijn moeder werd wel naar een concentratiekamp gestuurd en kwam nooit weer terug...
Het was een erg angstige tijd, maar we rolden er door en meneer Brouwer overleefde het. Als een bijzonder familielid bezocht hij ons verschillende keren in Makkum. Hij had een knopenfabriek in Amsterdam en wij kregen van hem dan ook de meest mooie collectie knopen. In Israël plantte hij een herinneringsboom met daarbij een plaquette waarop onze namen staan.'
Verder kwamen in de familie Van Dijk nog het volgende verhaal naar voren:
'Oeds en Klaasje woonden op het Telegraafplein. Omdat ze een winkel hadden kregen ze natuurlijk veel voedselbonnen. Deze bonnen moesten op vellen papier worden geplakt om weer aan nieuwe levensmiddelen te komen. Voor ‘meneer Brouwer’ een mooie taak en hij zat soms een hele zondagmiddag bonnen te plakken.
En dan zei hij wel eens: “Ferdamt Anne ich kan geen bonnen meer sehen”.'
Een ander verhaal over Artur ging over de moeilijkheid van de Friese taal.
'Op zijn Ausweis stond dat hij uit Burgum kwam. Dat betekende dat hij dit ook zou moeten kunnen zeggen voor het geval hij zou worden aangehouden. Maar voor hem was het wel heel erg moeilijk. Anne en Artur waren dan ook heel veel aan het oefenen voor een goede uitspraak en ‘Meneer Brouwer’ deed heel erg zijn best.
‘Nee, dat is niet goed’, zei Anne dan, ‘het is Burgum in Tietsjerkeradiel.’
‘Ferdamt Anne, das sach ich doch, Bergûm tietietiet..........’.
Artur Oppenheimer is in 1955 overleden bij een auto-ongeluk, een aantal maanden voordat hij ging trouwen.
Over dominee Alexander (San) van Drooge vermeldt de website
https://www.hdc.vu.nl/nl/Images/Predikanten_die_joden_hielpen_IV_tcm215-460512.pdf het volgendeAlexander (San) Hubertus van Drooge (1916-1993), doopsgezind predikant te Makkum, te Witmarsum-Pingjum (1939-1946) en te Haren (1946-1951); gehuwd met Eddy Kunne ter Haar (1920-1997). Zij ontvingen op 30.1.1997 de Yad Vashem-onderscheiding omdat ze aan Rob Schweitzer, een jonge Duitse Jood Oppenheimer, Leny Cohen e.a. onderdak hadden verleend. San en zijn vrouw hadden in Deventer op het Gymnasium les gehad van dr. Louis Hillesum, vader van Etty. San ondernam een poging om de familie Hillesum te redden. “Ik was predikant geworden in Friesland, Makkum, waar ik bijna automatisch in de illegaliteit rolde. In Amsterdam kreeg ik contact met de befaamde groep van de Boissevains in de Corellistraat en samen hebben we een plan uitgedokterd. We zouden de Hillesums naar de Doopsgezinde kerk aan het Singel brengen en vandaar in het donker naar mijn vertrouwde Workumer beurtschipper Bonnema. En dan kon de hele familie bij mij in de grote pastorie onderduiken. Mijn vrouw, ook een oud-leerlinge van ‘De Pinne’, zei nog: “Gezellig, dan gaan we samen Homerus lezen.” Maar Hillesum hield de boot af. Hij begon wel over Etty. “Je hebt haar gekend, zei hij, je weet hoe werelds, hoe wuft en speels ze was. Ze is nu anders geworden, zo ernstig en vergeestelijkt. Het ontroert me diep om te zien hoe dit meisje zich nu helemaal in dienst stelt van de armsten en oudsten onder ons volk”.
Het gesprek ging nog enige tijd verder en het onderwerp werd losgelaten. Hillesum zei: “Als we onderduiken moet Etty ook mee en die wil dat niet. Ik wil haar niet in gevaar brengen. Etty vindt dat haar plaats hier is.”
San van Drooge: “Ik ben diep ontroerd weggegaan en liep langs de Amstel en nam mijn hoed af. En dacht bij mezelf: is dat nu dat kleine Jodenmannetje dat voor alles angst scheen te hebben? Wat heeft die man een moed” (De Tijd, 27.11.1981).
Ds. Van Drooge werd op zeker moment gearresteerd, maar overleefde de oorlog.