Wilhelmina Koster-Levie, geboren op 11 april 1871 te Amsterdam, werd een dag na haar 74ste verjaardag in kamp Westerbork bevrijd. Een portret door Els van Rijn-Zandstra.
Wilhelmina Koster-Levie
- Voornaam
- Wilhelmina
- Achternaam
- Koster-Levie
- Geboortedatum
- 10 april 1871
- Geboorteplaats
- Amsterdam
Verhoor
´Ik heb minstens 31 onderduikadressen gehad. Hoe kunt u van een oud mens verwachten dat ze die nog allemaal weet. Maar goed, één weet ik nog; dat was Weverstraat 35 in Oosterbeek.´ Ze noteren het ijverig. Zoeken jullie maar in het afgebrande Oosterbeek tot je een ons weegt, denkt ze. ´Hoe kwam u aan bonkaarten?´ ´Dacht u dat degenen die ons daarmee hielpen hiervoor dank wilden hebben? De kaarten werden altijd netjes in de brievenbus gedaan.´ ´Als u niet liegt, hebt u het goed bij ons; liegt u, dan behandelen wij u anders´, reageert de Duitser. Wilhelmina Koster-Levie (1871) gaat staan. ´Schiet me dan maar dood, hier sta ik.´
Onderduik
De Joodse Martha Koster, in Amsterdam wonend bij haar moeder, weduwe Wilhelmina Koster, wacht geen oproep voor de Arbeitseinsatz af en weet in de zomer van 1942 in wat nu de gemeente Renkum is, dichtbij Arnhem, onder te duiken. Ze hoort al gauw berichten over razzia’s in Amsterdam en maakt zich zorgen over haar moeder. Zonder persoonsbewijs gaat ze op stap om een onderduikadres voor haar te vinden. Ze kent de omgeving omdat ze in Arnhem geboren en getogen is. Het lukt haar in Arnhem niet, maar de buren van haar eigen onderduikadres willen haar moeder wel opnemen.
Wilhelmina, 71 jaar oud, komt in december 1942 na een gevaarlijke reis in Renkum aan. Na de angstige tijd met de vele razzia’s, ook in de Volkerakstraat waar ze woont, ervaart ze een vredige rust in Renkum. Het valt haar echter niet mee samen te wonen met vreemden op een klein oppervlak. Het lijkt alsof men haar, oudere vrouw, niet mag. Haar dochter Martha, die ze ’s avonds ontmoet, is in deze moeilijke tijd haar steun en toeverlaat.
Nadat een van hun contactpersonen is gearresteerd dreigt gevaar. Er wordt in paniek een nieuw adres gezocht en gevonden in de buurt, waar een dame op leeftijd onder de vloer van haar huis een schuilplaats biedt aan Joden. Vijftien mensen liggen in het zand van een kille, onbevloerde kelder, die te bereiken is via een vierkant gat in de muur, verborgen achter een kastje. Om beurten kunnen ze ’s ochtends naar de wc. Op zondag mogen ze in de grote slaapkamer van mevrouw verblijven. Ze moeten altijd stil zijn. Er zijn angstige momenten, angstige dagen en er sijpelen nare berichten door over opgepakte onderduikers. Uiteindelijk mogen ze in de gang zitten, op de trap en op een bankje. Zo hebben ze wat meer licht, lucht en bewegingsruimte en kunnen ze, als dat nodig is, snel naar hun schuilplaats vluchten. Het zijn heel moeilijke omstandigheden; het onderduiken valt Wilhelmina zwaar.
Evacuatie
In de herfst van 1944 komt Renkum in de vuurlinie te liggen. De bewoners, inclusief onderduikers, worden geëvacueerd. Een chaotische stroom mensen zoekt een weg door het oorlogsgeweld. Als Joden vallen de onderduikers niet op. Van angst en narigheid kan Wilhelmina geen stap meer zetten; ze krijgt een plaatsje op een handkar. Een lange dag gaan ze voort. Met veel meer vluchtelingen worden ze opgevangen in een school in Renswoude. De volgende dag gaat het naar Woudenberg, waar ze bij een boerengezin kunnen blijven. De Joodse spijswetten kunnen ze hier niet in acht nemen; ze gaan door voor vluchtelingen; dat ze Joods zijn moet geheim blijven.
Wilhelmina en haar dochter krijgen ruzie. De spanningen van het onderduikbestaan eisen hun tol. Martha verwijt haar moeder: ´U hebt altijd wat te klagen, het is nooit goed, hoe ik ook m’n best doe.' Razend besluit ze: ´Als u ooit van me weg bent, zal ik nooit een traan om u laten.´
Juist op die dag raken Wilhelmina en Martha gescheiden. Een spion verraad het boerengezin en de vluchtelingen, niet omdat ze Joden zijn, want dat is geheim gebleven, maar omdat ze naar de Engelse radio luisteren. Een Duitse officier in SS-uniform en de Poolse verrader bellen aan. Martha weet te vluchten; Wilhelmina wil niet mee. Een vrouw van 73 jaar zullen ze heus niet arresteren, denkt ze.
Arrestatie
Wilhelmina wordt wél gearresteerd en met anderen naar het politiebureau gebracht en in een cel opgesloten. Een van haar medegevangenen, ook een Joodse onderduiker, doet een poging tot zelfmoord en snijdt zijn polsslagader door. Voordat hij overlijdt wordt zijn daad door de Duitse bewakers ontdekt. Wilhelmina krijgt met een geweerkolf een klap op haar hoofd als ze met de ongelukkige praat.
Na enkele dagen worden ze naar Lunteren overgebracht, waar ze verhoord worden.
´Waar was u ondergedoken?´, vragen ze haar.
´Ik heb minstens 31 onderduikadressen gehad. Hoe kunt u van een oud mens verwachten dat ze die nog allemaal weet … .´
Mijn kind
´Mijn kind!´, roept Wilhelmina uit als ze Martha ziet, ´Goddank, eindelijk weer een kind bij me!´ Ze omhelst Martha en kust haar ontelbare keren.
Westerbork
Op 14 januari 1945 komt Wilhelmina, na een treinreis in de nacht, in kamp Westerbork aan. Ze hoort daar van haar medegevangenen dat er sinds Dolle Dinsdag geen transporten naar Duitsland meer zijn geweest. Ze hopen binnen niet al te lange tijd in Westerbork bevrijd te worden. Het einde van de oorlog, het einde van de ellende, lijkt in zicht. In maart ligt Wilhelmina een week in het ziekenhuis. Een kleine drie weken later wordt kamp Westerbork door de Canadezen bevrijd.
Weerzien en thuiskomst
Half juni kan Martha, die al eerder in Amsterdam is teruggekeerd, eindelijk naar het oosten van het land reizen om haar moeder op te halen. Rond 15 juni komt ze in kamp Westerbork aan.
´Mijn kind!´, roept Wilhelmina uit als ze Martha ziet, ´Goddank, eindelijk weer een kind bij me!´ Ze omhelst Martha en kust haar ontelbare keren.
Op maandag 18 juni vertrekt vanuit kamp Westerbork een transport naar Amsterdam. Wilhelmina en Martha kunnen mee. Ze reizen in militaire voertuigen, hutjemutje zittend.
In Amsterdam worden ze in het voormalig Portugees Israëlitisch Ziekenhuis onthaald. Martha heeft voor haar moeder tijdelijk onderdak bij kennissen kunnen regelen. Wilhelmina kan haar leven als vrij mens weer oppakken.
Een opgave.
Nawoord
Wilhelmina Levie werd op 11 april 1871 geboren in Amsterdam. Op 4 mei 1898 trouwt zij met Gabriel Koster. Zij krijgen drie kinderen: Josef Philippus, Hester en Martha. Josef, zijn vrouw Helene en hun kinderen Hans en Gabriëlle overleven de Jodenvernietiging niet.
Hester trouwt met een in Polen geboren Jood die naar Palestina is gevlucht. Met gekochte papieren van een overleden Jood met de Engelse nationaliteit komt hij in Nederland terecht. In 1939 wordt hun zoon Hugo Gabriel geboren. Hugo’s vader wordt aan het begin van de oorlog (1940) al opgepakt en verblijft tot 1945 als krijgsgevangene in Duitsland onder andere in het krijgsgevangenenkamp Kreuzberg. Zijn vrouw en zoon worden in 1942 bij een gevangenenruil (familie van krijgsgevangenen gaat naar het land van herkomst van de gevangene) via het Rode Kruis per trein naar Palestina gestuurd. Pas 6 jaar later ziet Hugo, in Palestina, zijn vader weer.
Wilhelmina sterft op 27 augustus 1952 op 81-jarige leeftijd in Pardess Hanna in Israël.
Martha zet haar onderduikervaringen op papier. Ze worden uitgegeven onder de titel 'Zo was het volk van Nederland, een onderduikster vertelt'. Bij bovenstaand portret is gebruik gemaakt van deze uitgave.