Simek Wind wist mede dankzij zijn baan bij de firma Oxyde de Tweede Wereldoorlog te overleven. Zijn vrouw Rosa werd in Auschwitz-Birkenau vermoord. Een portret samengesteld in samenwerking met dochter Irene Emodi-Wind en Myriam Daru.
Simek Wind
Oswiecim kent een macabere geschiedenis. Terwijl meer dan een miljoen Joodse mannen, vrouwen en kinderen er tijdens de Tweede Wereldoorlog de dood zouden vinden, werd het Poolse plaatsje in het begin van de twintigste eeuw nog omschreven als ‘Jeruzalem Oswiecim’. Auschwitz, zoals het dorp tijdens de Habsburgse overheersing al werd genoemd, werd in omringende plaatsen als een Joodse enclave beschouwd: niet minder dan zeventig procent van de inwoners van Oswiecim rond 1900 was Joods.
Oswiecim was gelegen in een vruchtbare streek met uitgestrekte tarwevelden. Het bevond zich op de kruising van twee grote rivieren, en al in de twaalfde eeuw werd het gezien als een belangrijke handelsplaats. De eerste Joden kwamen rond 1600 naar het dorp en na gelang de tijd vorderde groeide hun invloed gestaag. In het begin van de twintigste eeuw waren de meeste ondernemingen in handen van de Joodse gemeenschap. In Oswiecim zelf waren fabriekjes waar wodka en teerpapier werden gefabriceerd, en in Birkenau was een Joodse assemblagehal voor auto’s.
Het was in deze omgeving dat Simon Benno Wind in de eerste drie jaar van zijn leven opgroeide. Simek, zoals zijn ouders hem noemden, werd op 23 juni 1911 geboren als zoon van Heinrich (Chaim Tzvi Hacohen) Wind (1878) en Mindel Berglas (1876). Het gezin Wind bestond uit in totaal zeven kinderen; twee meisjes en vijf jongens. Naast Simek zoons Albert (Butz), Shaiek, Yossek en Paul (Schlomo), en dochters Mira (Mirel) en Bluma.
Rond het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verhuisde Simek met zijn familie naar Keulen. De Joodse gemeenschap in Keulen was een van de grootste van Duitsland. In het najaar van 1933 woonden er zo’n 15.000 Joden in Keulen die, verspreid over de stad, elke week een van de zes grote synagogen bezochten.
Simek ging in Keulen naar de lagere school en volgde enige jaren het middelbaar onderwijs. Op z’n veertiende moest hij met school stoppen en een baantje zoeken om financieel een steentje te kunnen bijdragen in het gezin. Het te moeten stoppen met school had grote impact op Simek: wanneer kinderen van bekenden na de oorlog wilden studeren, maar er geen geld was om de studiekosten te betalen, kon men altijd bij Simek aankloppen.
Simek vond werk als kantoorbediende bij M. Lissauer & Cie, destijds een van de grootste bedrijven in de metaalsector in Duitsland. M. Lissauer & Cie was het bedrijf van Meno Lissauer en Bruno Griessmann, beiden welvarende Joodse zakenmannen. Ook de medewerkers - er werkten in de jaren dertig meer dan honderd mensen voor het bedrijf - van M. Lissauer & Cie waren grotendeels Joods.
In deze jaren ontmoette Simek Reisel (Rosa) Gross (1909). Net als Simek was Rosa geboren in wat tegenwoordig het zuiden van Polen is, in de stad Tarnów, op zo’n 160 kilometer afstand van Oswiecim. Simek en Rosa werden verliefd en traden in februari 1935 in het huwelijk.
Inmiddels waren in Duitsland de nazi’s aan de macht gekomen. In 1935 voerden ze de Neurenberger Rassenwetten in. Joden zoals Simek, Rosa en hun families verloren met de invoering van de rassenwetten hun burgerrechten en het staatsburgerschap. Stapje voor stapje werden ze uit de samenleving verwijderd, met alle gevolgen van dien.
In maart 1938 ging Simek op dienstreis naar Nederland, waar M. Lissauer & Cie een dochteronderneming had opgezet, de Oxyde Maatschappij voor Ertsen en Metalen. De dienstreis was in feite een georganiseerde vlucht: om aan de maatregelen van de nazi’s te ontkomen, brachten Lissauer en Griesmann vanaf 1936 vrijwel al hun activiteiten onder in Oxyde. Inclusief het personeel: vrijwel iedere Joodse werknemer vertrok in de vooroorlogse jaren naar Nederland om daar aan de slag te gaan bij de dochteronderneming.
Enkele maanden na zijn vlucht lukte het Simek om ook Rosa naar Nederland te halen. Kort na zijn oversteek verbleef Simek enige tijd in Amsterdam, in de Michelangelostraat 83. In augustus 1938 kwam hij vervolgens in een huis aan de Keizer Karelweg 357 in Amstelveen terecht, de plek waar hij tot zijn arrestatie in 1943 zou blijven wonen.
Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnen vielen, was het een drukte van jewelste aan de Keizer Karelweg 357. Op 27 augustus 1939 werd de dochter van Rosa en Simek geboren, Irene. Daarnaast woonde Simek’s moeder Mindel (vader Heinrich was in april 1931 in Keulen overleden) die al voor Simek naar Nederland was gevlucht en in eerste instantie bij haar zus in Scheveningen onderdak vond, en Rosa’s ouders, Moses (1879) en Ryfka (Regina) Gross (1884), bij het gezin in. Nichtje Margot (1925) en neefje Maxi (Adolf) (1929) Fink verbleven eveneens in het huis in Amstelveen. Zij waren door hun ouders uit angst voor de nazi’s naar de familie in Nederland gestuurd.
Vanaf 1941 kregen de inwoners van de Keizer Karelweg meer en meer met de anti-Joodse maatregelen te maken. In het archief van Yad Vashem, Israëls staatsmuseum over de Holocaust, bevindt zich een ontvangstbewijs van de gemeente Amstelveen waarin gewag wordt gemaakt van het inleveren van de radio door Rosa op 28 april 1941. Daarnaast verschenen ook in Amstelveen bijvoorbeeld de Verboden voor Joden-borden en waren Simek, Rosa en hun familieleden vanaf mei 1942 verplicht om de Jodenster te dragen.
Deportatie leek Simek, Rosa en hun familieleden lange tijd bespaard te blijven. Allereerst vanwege Simek’s functie bij Oxyde. Het bedrijf werd tijdens de oorlog 'geariseerd' onder de naam Possehl-Oxyde. Twintig medewerkers, waaronder Simek – die in het begin van de oorlog een cursus metaal sorteren had gevolgd omdat dit weleens van pas zou kunnen komen – kregen een ‘Sperre’, een vrijstelling van transport, omdat zij vanwege hun ervaring onmisbaar zouden zijn in het werkproces. Deze twintig medewerkers moesten onder toezicht van een ‘Verwalter’ voor met name het Nederlands Rijksbureau voor Non-Ferro Metalen werken.
Daarnaast woonde een deel van de familie van Simek en Rosa in Palestina. Hierdoor zouden ze mogelijk in aanmerking komen voor een zogenaamd Palestinacertificaat, een document waarmee ze met toestemming van de nazi’s naar dan Brits mandaatgebied konden vertrekken. Een dergelijk certificaat verkrijgen was een ingewikkeld proces: de documenten werden uitgegeven door de Jewish Agency, een instantie die de Joden vertegenwoordigde bij de Britse mandaatregering, en konden worden aangevraagd mits men al familieleden in Palestina had of zelf Palestijns staatsburger was. Was een aanvraag goedgekeurd, dan gaf de Joodse Raad een verklaring uit, de ‘Albersheimbrief’, dat er binnenkort een Palestinacertificaat verwacht kon worden.
Beide mogelijkheden tot vrijwaring - of in ieder geval uitstel van deportatie - bleken uiteindelijk ijdele hoop. In maart 1943 ‘platzten’ de ‘Sperren’ van de overgebleven medewerkers van Oxyde en werden Simek, Rosa, dochtertje Irene, Margot, Maxi en een oom en tante (Rosa’s ouders hadden al eerder op last van de nazi’s naar Amsterdam moeten vertrekken) vanuit hun woning in Amstelveen naar de Hollandsche Schouwburg overgebracht.
Vernietigd
‘Ik ben als Jood door de Duitschers van mijn vrijheid beroofd en hier opgesloten. Ik wensch dit kamp te verlaten, maar ik ben niet in het bezit van een persoonsbewijs. De oorzaak daarvan is dat ik het vernietigd heb.’
De vader van Ellen Schwarzschild (1927) werkte eveneens bij Oxyde en ook zijn ‘Sperre’ kwam in maart 1943 te vervallen. In haar boek 'Niet lesen Als ‘t U blieft' beschreef Ellen haar aankomst in de Hollandsche Schouwburg; een aankomst die voor Simek, Rosa, Irene en hun familieleden ongeveer hetzelfde moet zijn geweest.
‘In de hal van de Schouwburg stonden tafels met erachter Joodse Raad functionarissen, die de nieuw aangekomen moesten registreren; ervoor een kluwen wachtende mensen, geroezemoes, sudderende spanning. Uit de anonieme massa kwam onverwacht een bekend gezicht op ons af. Naar de band op zijn arm te oordelen werkte hij voor de Joodse Raad. Zijn naam ben ik vergeten, maar ik meen mij te herinneren, dat ik hem van onze slagerswinkel op de Van Baerlestraat kende. Meewarig nam hij aan elke arm een oma, zei geruststellend tot moeder: "Ik breng de oude dames naar boven en zorg, dat ze daar voor vannacht een slaapplaats vinden" en verdween met hen in het gedrang. Het ging allemaal zo snel en het was er zo druk, dat wij niet eens gelegenheid hadden om 'tijdelijk' afscheid van elkaar te nemen. Nadat wij geregistreerd waren, vond de rest van ons gezin een zitplaats in de zaal van de Schouwburg.’
In de Hollandsche Schouwburg werd Simek door een verzetsstrijder benaderd. Deze man, een oud-buurtgenoot, vertelde hem dat er een mogelijkheid was om Irene te laten ontsnappen en te laten onderduiken. De volgende dag nam de verzetsman Irene mee. Hij droeg haar over aan Simek en Rosa’s buurvrouw aan de Keizer Karelweg, waar Irene een veilig heenkomen vond.
Na enkele dagen in de Hollandsche Schouwburg werden Simek en Rosa overgebracht naar kamp Vught, het enige kamp buiten Duitsland dat onder direct beheer van de SS stond. Op 16 januari 1943, drie dagen na de ingebruikname van het kamp, waren de eerste 450 Joodse gevangenen in Vught gearriveerd. Aanvankelijk was het de bedoeling dat alleen geschoolde Joodse vakarbeiders, zoals diamantbewerkers en textielwerkers, met hun families werden overgebracht naar het kamp. Maar al snel werd er geen onderscheid meer gemaakt en kwamen er telkens weer nieuwe transporten: volwassen mannen en vrouwen, maar ook veel ouderen en kleine kinderen.
Simek verbleef in kamp Vught tot 21 mei 1943 toen hij, althans volgens de gegevens op zijn bewaard gebleven kaart uit de Joodse Raad Cartotheek, naar het Aussenkommando Moerdijk werd gestuurd. Dit kommando, in de volksmond ook wel het concentratiekamp Moerdijk genoemd, was gevestigd in een aantal oude scheepsbarakken van de luchtdoelartillerie. Onder erbarmelijke omstandigheden en strenge bewaking van 50 SS’ers moesten de gevangenen hier werkzaamheden voor de Organisation Todt uitvoeren.
Ergens in het najaar keerde Simek in Vught terug, wanneer is van zijn Joodse Raad kaart niet af te lezen. Met een potloodje is op de kaart aangegeven dat hij op 15 november 1943 ‘nog in Vught verblijft’. Het is de dag dat Simek afscheid moest nemen van Rosa. Zij werd met 1148 andere ‘arbeidsgeschikte’ gevangenen naar Auschwitz-Birkenau weggevoerd. Een bijzonder transport: bij aankomst in het vernietigingskamp vond er geen selectie plaats. Besloten werd bijna alle gevangenen voor zes weken in ‘quarantaine’ te plaatsen.
Kort na de bevrijding in 1945 leerde Simek van een medegevangene van Rosa hoe de omstandigheden van deze ‘quarantaine’ waren geweest: een groot deel van de gevangenen waren al voor het einde van de zes weken aan besmettelijke ziekten bezweken. Ook Rosa. Ongeveer drie weken na aankomst in Auschwitz-Birkenau stierf zij, aan typhus.
Toen Simek in 1945 van de dood van Rosa hoorde, verbleef hij in kamp Westerbork. Samen met meerdere oud-collega’s van Oxyde werd hij in een groep van ruim 300 gevangenen op 21 maart 1944 naar kamp op de Drentse heide overgebracht. De aankomst en registratie van dit transport werd door de Joodse kampfotograaf Rudolf Breslauer in opdracht van kampcommandant Albert Konrad Gemmeker op film vastgelegd. Of Simek ook in de bewaard gebleven Westerborkfilm te zien is, is niet duidelijk.
Na een kort verblijf in barak 60, een van de grote woonbarakken, werd Simek in barak 21 geplaatst. Barak 21 was een van de vooroorlogse vluchtelingenkamp barakken waar in meerdere kleinere zalen jongere mannen - die alleen in het kamp aangekomen waren - op tweehoog stapelbedden moesten slapen.
In kamp Westerbork mochten gevangenen met regelmaat brieven versturen. Ook Simek. Hij schreef brieven aan onder meer zijn nichtje en zijn oude buren in Amstelveen. In de brieven vertelde Simek over de bekenden die hij in Westerbork trof waardoor hij zich niet zo alleen voelde. Hij schreef over het gemis van Rosa, van wie op dat moment nog onduidelijk was wat er precies met haar was gebeurd.
In kamp Westerbork werd Simek aan het werk gezet bij de metaalsorteerderij. In de zomer van 1943 ontstonden er bij de leiding van het kamp plannen om van Westerbork een Arbeitslager te maken. Vanaf juli van dat jaar werden er steeds meer barakken aangewezen om te dienen binnen de industrieafdeling. Eind november 1943 omvatte de industrieafdeling vrijwel alle barakken ten zuidoosten van het ketelhuis. Het terrein werd (deels) met prikkeldraad omheind waarop borden waren bevestigd met de tekst ‘Industriegelände – Unbefugten Zutritt verboden’.
De belangrijkste onderdelen van de Westerborkse industriesector waren de confectie- en (vanaf het najaar van 1943) de metaalafdeling. Het handelen in- en daaraan verbonden sorteren van metaal, was van oudsher een specialistisch vak dat vrijwel alleen door Joden werd uitgeoefend. Met het verdwijnen van deze Joodse vaklieden, de toename van militair schroot en de groeiende vraag van de nazi’s naar nieuw oorlogsmateriaal, werd besloten om een groot deel van het ‘arbeidspotentieel’ van Westerbork over te brengen naar de metaalindustrie. In 1943 werkten in totaal bijna 1.200 mensen binnen Dienstbereich 12, waaronder de metaalafdeling resideerde.
Het belang dat er door de kampleiding aan de metaalafdeling werd gegeven en de schaarste aan vakmensen, hebben er naar alle waarschijnlijkheid ook voor gezorgd dat Simek niet uit kamp Westerbork werd gedeporteerd. Terwijl bijna alle kampgevangenen begin september 1944 naar ‘het Oosten’ werden weggevoerd, bleef Simek met ongeveer 300 ‘onmisbare werkkrachten’ in kamp Westerbork achter.
Bij de bevrijding van kamp Westerbork op 12 april 1945 verbleef Simek in barak 14H, waar hij een klein huisje deelde met een aantal medegevangenen. Na de bevrijding wilde hij zo snel mogelijk vertrekken uit het kamp wat door met name administratieve rompslomp vrijwel onmogelijk bleek. Op 18 april diende Simek een verklaring in betreffende het “verliezen” van zijn persoonsbewijs, benodigd om Westerbork te mogen verlaten:
‘Ik ben als Jood door de Duitschers van mijn vrijheid beroofd en hier opgesloten. Ik wensch dit kamp te verlaten, maar ik ben niet in het bezit van een persoonsbewijs. De oorzaak daarvan is dat ik het vernietigd heb.’
Uiteindelijk duurde het nog ruim twee maanden voordat Simek Westerbork achter zich kon laten. Samen met een aantal oud-collega’s van Oxyde vertrok hij op 28 juni met de auto naar het westen van het land. In Amstelveen aangekomen werd hij herenigd met Irene, die bij de buren in de onderduik de oorlog was doorgekomen.
Van de vooroorlogse inwoners van de Keizer Karelweg 357 bleek naast Simek en Irene, alleen nichtje Margot de oorlog overleefd te hebben. Ze was in juni 1944 vanuit Vught naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd, via een dodenmars in Denemarken terechtgekomen en had daar op 1 mei 1945 de bevrijding meegemaakt. Aan het einde van de bevrijdingszomer keerde ze via Zweden terug naar Simek en Irene in Amstelveen.
In 1946 besloot Margot naar (dan nog) Palestina te emigreren, veertien jaar later gevolgd door Irene. Irene Emodi-Wind woont er anno 2020 nog steeds, in Tel Aviv.
Simek probeerde na de oorlog zo goed en kwaad als het ging weer zijn leven op te pakken. In 1946 trouwde hij met Susanna Angela (Suse) Heymann, die tijdens de oorlog in de Joodse crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg had gewerkt, een plek van waaruit veel kinderen door verzetsstrijders waren weggesmokkeld en zo de oorlog hadden overleefd.
Samen met enkele overlevende collega’s ging Simek na de bevrijding weer aan het werk bij Oxyde. Bij het stadsarchief van Amsterdam bevindt zich een foto van Simek, met vlinderstrikje, vriendelijk kijkend in de camera, gemaakt in 1959 op de administratie afdeling van het bedrijf.
Simek Wind is op 30 april 1981 overleden.