Samuel Schrijver

Oud-geschiedenisdocent Hans Piek dook in het leven van Samuel Schrijver, een begenadigd verteller met een bijzonder en indrukwekkend oorlogsrelaas.

Samuel Schrijver

‘Why did I have to survive?’ Aan het eind van een vier uur durend interview door de U.S.C. Shoah Foundation stelt Samuel Schrijver deze vraag waarop hij geen antwoord weet. Zijn verhaal is een indrukwekkende getuigenis van dat wat er zich in zijn leven heeft afgespeeld.

Of zijn herinneringen altijd kloppen met de werkelijkheid van toen is de vraag. Zo vertelt hij dat hij op 11 april 1945 vanuit kamp Westerbork naar de Canadese linies is gegaan om daar aan de bevelvoerende generaal te melden dat er ruim 900 Joden in het kamp zaten. Dit relaas heeft ook de Nederlandse pers gehaald (o.a. NRC 4 mei 2000). Uit diverse bronnen komt echter een ander verhaal naar voren. Desondanks vertelt het interview een boeiende geschiedenis van een jonge Joodse man die zich niet neerlegde bij de toenemende Duitse discriminatie van de Joden.

Samuel Schrijver werd geboren op 7 mei 1922 in Amsterdam als jongste kind van Jacob Schrijver en Jansje Kool. Het gezin woonde in 1922 op de Raamgracht 23 en verhuisde in de daarop volgende tien jaar enkele keren om in 1932 op de Nieuwe Kerkstraat 120 II te gaan wonen. In het benedenpand had Jacob, Samuels vader, een ‘Handel in tabak en tabakswaren’.

Samuel bezocht de Joodse lagere school en vertelt in het interview dat hij een lastige leerling was die toch wel lief gevonden werd. Hij was sportief: hij noemt voetbal, boksen, zwemmen, gewichtheffen.

Het gezin van Jacob leefde kosjer en vierde de Joodse feestdagen. Al waren ze niet zo strikt als de grootouders van Samuel, die het heeft over een ‘rijke Joodse jeugd in een prachtige Joodse gemeenschap.’

Samuel ging na de lagere school naar de handelsschool die hij op veertienjarige leeftijd verliet: hij had er geen zin meer in en wilde werken. Maar, vond zijn vader, dan toch eerst bij een ander bedrijf dan dat van zijn vader. Daar kon hij in 1938 wel aan de slag als jongste bediende en hij werd door zijn vader stevig aangepakt. ‘Het was een harde maar goede leerschool waar ik mijn hele leven wat aan heb gehad’, zegt hij ergens in het interview. Zijn vader werkte zeven dagen in de week, zijn moeder noemt hij een ‘ouderwetse Joodse moeder die vaak in de keuken stond’.

Het was kortom een Joods gezin dat verder een gewoon leven leidde als alle Amsterdammers. ‘Het buitenland was ver weg’, zegt Samuel. Ze wisten wel wat daar aan de hand was in Duitsland, maar erg bewust waren ze er zich niet van. De verhalen over de Kristallnacht in 1938 lazen ze in de krant, maar het raakte hen niet. Bijzonder, want ze hadden volgens Samuel wel een Joodse vluchteling in huis. Zelfs na de Duitse inval in mei 1940 leek het of het leven gewoon doorging en Samuel was druk met sport en werk.

Dat veranderde in 1941 toen er anti-Joodse maatregelen kwamen. Op 9 februari van dat jaar lokten knokploegen van de W.A., onderdeel van de NSB, gevechten uit. Uiteindelijk kwam het tot een aanval van die W.A. op ‘Huize Bob’, een gebouw op Amstel 73. Hier werden huwelijken en Bar-Mitswah’s gevierd en er waren dansavonden voor Joodse en niet-Joodse jeugd. Zo ook op 9 februari: na meerdere gevechten tussen W.A. en antifascisten trokken de W.A.’ers naar de Amstel. Daar werd ‘Huize Bob’ aangevallen en uiteindelijk min of meer gesloopt. Bij die gevechten raakte ook Samuel betrokken. Hij vertelt over de gevechten op het Waterlooplein en zijn buurman, loodgieter die met een loden pijp deelnam aan de strijd.

Al snel volgden razzia’s en op 25 februari werd de Februaristaking uitgeroepen. Kort daarna kwamen de oproepen aan jonge Joodse mannen om zich te melden voor de werkkampen in Nederland. Ze moesten eerst gekeurd worden. Veel van Samuels lotgenoten rookten de hele nacht voorafgaande aan de keuring en dronken bakken met sterke koffie. Dit in de hoop afgekeurd te worden. Ze probeerden het ook met een briefje van de dokter. Samuel deed het naar eigen zeggen anders: geen briefje, geen koffie: hij ging naar de keuring, liet zijn gespierde lijf zien, scheurde zelfs zijn overhemd open en… werd afgekeurd. ‘Ze vonden mij gestoord’, zegt hij in het interview.

Tegelijk raakte hij door de gevechten in februari en de anti-Joodse maatregelen betrokken bij het verzet en om verder uit de werkkampen te blijven zocht en vond hij een baan in een Joods ziekenhuis. Hierdoor kreeg hij vrijstelling en kon zo nog twee jaar vrij rondlopen.

Samuel werd gevraagd om lid te worden van een verzetsgroep, maar bedankte: hij wilde niet het risico lopen om na een arrestatie iemand te verraden of zelf verraden te worden. Hij wilde van alles doen, ook in opdracht, maar niet als lid van een groep. Hii hield zich bezig met het vervalsen van persoonsbewijzen, had, zoals hij zegt, ‘zeven onderduikers op Amstel 107’, en ging met stamkaarten van de onderduikers naar het distributiekantoor om daar voedselbonnen, nodig bij het kopen van eten, te halen.

In maart 1941 werd het Joden verboden een bedrijf te hebben en ook Jacobs vader raakte zijn handel in tabakswaren kwijt. Hij werd in een buitenwijk van Amsterdam in een werkkamp aan het werk gezet, maar mocht ’s avonds naar huis.

En zo werd het 1942. Op 30 juni van dat jaar werd er voor Joden een avondklok ingesteld zodat het gemakkelijker was om Joden thuis op te pakken. Samuel vertelt hoe ze avond aan avond in ondraaglijke spanning wachtten op de klop op de deur. De razzia’s duurden tot ’s nachts één uur, daarna gingen ze naar bed, nog vol spanning en niet goed in staat om in slaap te komen.

Jacob, Samuels vader, is eind december 1942 vanuit het werkkamp naar Westerbork getransporteerd. In het interview vertelt Samuel dat uiteindelijk ook hij en de rest van het gezin opgehaald werden en in kamp Westerbork terechtkwamen. Hij vertelt ook dat hij met zijn moeder de volgende dag uit het kamp wist te komen en dat ze naar Amsterdam teruggingen.

Daar liet hij moeder onderduiken maar dat hield zij niet vol. Reden voor Samuel om haar in het Joodse ziekenhuis op te laten nemen. Dat leek veilig, tot op 23 mei 1943 bij een massale razzia ook het ziekenhuis ‘leeggehaald’ werd: Jansje ging naar kamp Westerbork en is in op 12 juli 1943 in Sobibor vermoord. Haar man Jacob is ook in Sobibor, twee maanden eerder, vermoord.

Samuel vertelt dat hij wist te ontsnappen via een afvalband die vlakbij zijn huis uitkwam en vervolgens naar Amstel 107 ging, waar hij zich bij de andere onderduikers verborg op de vierde etage. Daar was een lege ruimte in de muur voor als er een inval kwam.

En die kwam er: de Gestapo op de stoep, huiszoeking en de zeven onderduikers, onder wie een baby, gingen met Samuel de loze ruimte in. Samuel vertelt dat ze daar in doodsnood zaten, hij met de baby op schoot om als de baby zou gaan huilen deze het zwijgen op te leggen. Terwijl Samuel dit in het interview vertelt lijkt het of hij de angst een kind te moeten doden opnieuw beleefd.

Aan het verzetswerk kwam nog geen einde: daar ging hij mee door tot hij in het distributiekantoor aan de Staalstraat, waar hij weer bonnen wilde ophalen, tegen de lamp liep. Hij werd gearresteerd en kwam in het gebouw van de SD terecht om verhoord te worden.

Hij vertelt: ‘Daar werd ik met de neus tegen de muur gezet en toen ik even loskwam van de muur daar met grote kracht tegen aan geslagen. Ik bloedde, deed of ik flauwviel en de bewaker liep weg. Daarvan maakte ik gebruik door uit het gebouw te vluchten en via de tuin, waar ik een bewaker nog “gedag” zei, te verdwijnen.’ In het gebouw zat ook de ‘Zentralstelle für Jüdische Auswanderung’, die de deportatie van Joden organiseerde en daardoor liepen er regelmatig leden van de Joodse Raad in en uit. ‘Het was de langste wandeling van mijn leven’, zegt hij.

Samuel besloot onder te duiken en ging naar Den Haag waar hij terechtkwam op de Chausseestraat 46. Daar zat hij op zolder, deed een puzzel - ‘honderden malen’ - las en had gezelschap van een vlieg die hij ‘Pietje’ noemde.

Angst

En die kwam er: de Gestapo op de stoep, huiszoeking en de zeven onderduikers, onder wie een baby, gingen met Samuel de loze ruimte in. Samuel vertelt dat ze daar in doodsnood zaten, hij met de baby op schoot om als de baby zou gaan huilen deze het zwijgen op te leggen. Terwijl Samuel dit in het interview vertelt lijkt het of hij de angst een kind te moeten doden opnieuw beleefd.

Maar na achttien maanden ging het toch nog fout: op 21 januari 1945 werd Samuel opgepakt. Hij kwam in de Scheveningse gevangenis terecht en ging vandaar in drie dagen en nachten per trein in een veewagon naar kamp Westerbork, waar hij op 5 februari binnenkwam en in de strafbarak werd geplaatst.

In kamp Westerbork moest Samuel werken in de batterijensloperij, een vies werkje. Hij deed er naar eigen zeggen extra werk door taken van medegevangenen die het tempo niet aankonden, deels over te nemen. Na verloop van tijd kwam Samuel uit de strafbarak en mocht aan het werk in het aardappelveld.

Inmiddels waren de geallieerde troepen vanuit Gelderland met een opmars bezig en bereikten begin mei het ten zuiden van het kamp liggende Oranjekanaal. Schrijver vertelt in het interview dat hij bang was dat de Duitsers de gevangenen in Westerbork alsnog zouden doodschieten voordat de Canadezen het bereikten: op de avond van 11 april verliet hij stiekem het kamp en liep in zuidelijke richting. Het kanaal zwom hij over om vervolgens onmiddellijk door een Canadese patrouille opgepakt te worden. 

Samuel vertelt dat hij verhoord werd en trachtte de Canadezen ervan te overtuigen dat kamp Westerbork geen Duits militair kamp was maar een concentratiekamp waar nog bijna 900 Joden vastzaten. In een gesprek met de plaatselijke bevelhebber van de Canadese troepen, generaal Allard, weet hij deze in die zin te overtuigen dat hij met een aantal soldaten op verkenning mag gaan. Zo werd de Canadezen duidelijk dat het kamp niet beschoten moest worden maar bevrijd, wat de volgende dag, 12 april, gebeurde.

Of dit verhaal op waarheid berust wordt door diverse onderzoekers betwijfeld, al is er een verklaring van generaal Allard waarin hij het verhaal van Samuel Schrijver bevestigt. Die verklaring gaf Allard in 1990 toen Samuel hem ontmoette en herkende. Ze zouden vrienden worden.

Na de bevrijding, vertelt Schrijver, kreeg hij een nieuwe rol in kamp Westerbork. Al vrij snel na de bevrijding van het kamp werden daar gearresteerde NSB’ers, Gestapoleden en anderen opgesloten. Samuel werd mede belast met de bewaking. Hij vertelt met genoegen hoe hij sommigen van hen gedurende enkele dagen kwelde: de haat was groot.

Na het verlaten van het kamp ging hij terug naar Den Haag, ging daar elke dag naar het Rode Kruis om na te gaan of er familieleden waren teruggekeerd. ‘Every day, for weeks, for months’, zegt hij in het gesprek. ‘But after six months I gave up.’

Zijn ouders waren vermoord, zijn verloofde, de in 1921 geboren Henriette de Leeuw die Jetty werd genoemd was er niet meer. Van de acht in 1940 nog levende broers en zussen van zijn vader overleefde slechts één oom. Ook bijna al hun mannen of vrouwen waren vermoord, evenals een groot deel van hun kinderen, de neven en nichten van Samuel. Ook de familie van Samuels moeder kwam niet terug: opa Samuel Kool en op één na alle ooms, tantes en hun kinderen werden eveneens vermoord.

Samuel krijgt van 1945 tot 1948 een baan bij Alija, een Joodse organisatie voor steun aan hen die naar Israël willen gaan of al gegaan zijn. Hij gaat op zoek naar Joodse kinderen die in de onderduik de oorlog overleefd hebben. Dan werd uitgezocht of hun ouders nog in leven waren zodat er de kinderen met hen herenigd konden worden. 

Joodse kinderen die geen ouders of andere familie meer bleken te hebben werden opgevangen. De bedoeling was dat ze naar Israël zouden gaan. Samuel haalde ze ook weg bij niet-Joodse pleeggezinnen, soms tegen de wil van de pleegouders. Hij vertelt hoe hij soms dagenlang postte bij een schoolplein om een Joods kind aan zijn of haar gedrag te herkennen. Hij zegt: ‘Als ik zag welk kind de leiding had en de orders gaf, dan moest dat wel een Joods kind zijn.’

Samuel helpt, vertelt hij, ook Joodse vluchtelingen uit Oost-Europa naar Israël te komen: via Nederland in een bestelwagen over grens met België en uiteindelijk naar Marseille, waar ze een boot naar Israël kunnen zoeken. Of het hen uiteindelijk gelukt is wist Samuel niet.

Zo vervoert hij ook munitie voor de Joodse ondergrondse in Israël: de Irgun. Hij smokkelt die met hulp van boeren over de Nederlands-Belgische grens. ‘These were the most wonderful years of my life’, zegt hij, ‘because this was for the benefit of the state of Israël.’ Dit soort trips doet hij tot mei 1948, dan is het niet meer nodig om dat de staat Israël is uitgeroepen.

Samuel bemoeit zich dan met de ‘Stichting 500 Joodse kinderen’. Het ging om Joodse kinderen uit Roemenië die na de oorlog naar Nederland gehaald werden. Ze werden eerst opgevangen in de gebouwen van ‘Het Apeldoornsche Bos’ (tot aan het wegvoeren door de Duitsers een Joodse psychiatrische inrichting) en gingen later naar Amsterdam.

Werk vond Samuel in de textielhandel: hij werd vertegenwoordiger bij de firma de Vries in Amsterdam. De eigenaar kende hij vanuit Westerbork. Maar het internationale klimaat verslechterde, de koude oorlog kwam en in 1953 brak de Koreaoorlog uit. 

Samuel was bang voor een inval door de Sovjetunie en wilde naar de Verenigde Staten. Dat lukt niet, maar met een snel behaald lasdiploma kreeg hij wel toegang tot Canada.

Hij trouwde in maart 1953, met wie weten we niet, en in april 1954 vertrokken ze naar Montreal. Daar kon hij meteen beginnen. Uiteindelijk kwam hij toch weer in de textielhandel en werkte zich daar langzaam op en werd tenslotte commissionair.

Hij moest daar jarenlang wel heel hard voor werken: lange dagen en ook in de weekenden.

Toen hij bijna zestig jaar was voelde hij zich opgebrand en stopte met werken. Hij en zijn vrouw kregen twee zonen en ze adopteerden een dochter. Na zijn pensionering leefde hij zomers in Canada en ’s winters in Florida. Hij was trots op wat hij bereikt had: een carrière, drie kinderen en zes kleinkinderen. En, zegt hij: ‘I did beat Hitler.’

In 2000 kreeg Samuel een Nederlandse onderscheiding: Lid in de Orde van Oranje Nassau. Hij vertelt dat dit voor zijn verzet in de oorlog was. Dat lijkt niet te kloppen, maar waarvoor hij dan wel onderscheiden is viel niet te achterhalen.

Toch kan Samuel van alle succes niet echt genieten, het dringt niet ten volste door, vertelt hij. ‘It’s not easy to live and being a survivor’. En ‘I am posessed with the Holocaust’. 

Op de laatste vraag in het interview, of hij in God gelooft, antwoord hij: ‘Er is geen God, God zou dit nooit geaccepteerd hebben.’

Samuel Schrijver overleed op 13 januari 2013, negentig jaar oud.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.