Robert Engel

Oud-geschiedenisdocent Hans Piek schreef een portret over Robert Engel. Engel, een Duits-Joodse vluchteling, kwam in oktober 1942 in kamp Westerbork terecht, werd vier keer op de transportlijst geplaatst, maar er even vaak weer vanaf gehaald. Na de oorlog emigreerde hij naar Canada.

Robert Engel

Voornaam
Robert
Achternaam
Engel
Geboortedatum
25 maart 1923
Geboorteplaats
Berlijn

‘Vecht tegen vooroordelen. That’s my message.’ Dit zegt Robert Engel in 1995 aan het eind van een interview dat hij geeft aan USC Shoah Foundation. Tussen 1940 en 1945 is hij een aantal keren door het oog van de naald gekropen. Handigheid en een flink portie geluk voorkwamen deportatie naar ‘het Oosten’.

Robert werd geboren in Berlijn op 26 maart 1923. Hij was de zoon van Alfred Engel (Breslau, 1875) en Wilhelmina Engel Dzialiner (Amsterdam, 1891). Naast Robert hadden ze een dochter, Bertha Lisa, geboren in 1920. Alfred, Roberts vader, oorlogsveteraan uit de Eerste Wereldoorlog, had een bedrijf in Berlijn en overleed jong, in 1933. De moeder van Robert zette de zaak die ze hadden voort. Dat duurde niet lang, want na een paar jaar werd het Joden onmogelijk gemaakt om een bedrijf te hebben.

Het gezin woonde in Berlijn Wilmersdorf in wat Robert een groot huis noemt. Hij voetbalde met zijn vrienden in de hal van het huis. Robert vertelt dat hij astma had en “gepamperd” werd. Hij zat op padvinderij (scouting) en voetbal. Het gezin noemt hij een ‘liberaal-Joods milieu’ (vader had na de Eerste Wereldoorlog zijn geloof verloren). Moeder werd in Amsterdam geboren uit Duitse ouders, dat gezin keerde in 1905 terug naar Berlijn.

Robert ging naar de Oberrealschule, vergelijkbaar met VWO, wat na de machtsovername door de nazi’s niet gebruikelijk was, maar voor Robert werd er een uitzondering gemaakt omdat zijn vader oud-strijder was. Hij werd zelfs tot twee keer toe tot klassenoudste gekozen. Dat hield ook in dat hij bij het binnenkomen van een leraar deze moest begroeten met ‘Achtung, Heil Hitler’. Robert zegt dit met een besmuikt gezicht terwijl hij met zijn rechterarm de Hitlergroet brengt.

Na twee en een half jaar moet hij, vanwege zijn Joods zijn, toch van school en komt op de Israëlische Gartenschule, een school voor Joodse leerlingen. Daar gaven meerdere Joodse professoren les die niet meer op de universiteit mochten werken. In het interview vertelt hij een anekdote over die school. De leidinggevende van de school was lid van de NSDAP en ook leider van de wijk. Bij een aanval door SS-leden op de school hield hij deze tegen, in nazi-uniform. Volgens Robert sprak hij de SS’ers toe met de woorden: ‘Jullie komen hier niet in. Het is weliswaar een Joodse school, maar ik ben hier de baas.’

Na de Kristallnacht in november 1938, toen in heel Duitsland synagogen in brand gestoken werden en winkels en woningen van Joden aangevallen, werd Wilhelmina, Roberts moeder, zo bang dat zij met haar kinderen naar Groot-Brittannië wilde gaan. Robert wilde niet, maar op 6 december 1938 vertrok hij met een kindertransport naar Nederland. Dat was één van de eerste transporten: een poging van particulieren om Joodse kinderen te redden.

Moeder bleef in Berlijn achter. De reis zag hij als een avontuur, gewend als hij was op scouting onbekende dingen te doen. Robert vertelt in het interview hoe hij al het eten dat hij meekreeg voor de grens opat, bang als hij was het te moeten inleveren: ‘Toen we de grens over waren was er een hartelijke ontvangst met koffie, broodjes enzovoort. Ik kon er niets meer van op.’

Op dezelfde dag kwam Robert in Amsterdam aan. Daar woonden sinds oktober 1938 een oom en tante van Robert (de tante was de zus van Roberts moeder). Of hij ook eerst bij hen geweest is weten we niet.

Hij kwam terecht in de Gemeentelijke Quarantaine Inrichting aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam, een bestaande inrichting waar vanaf 1933 vooral Joodse vluchtelingen opgevangen werden. Begin januari 1939 verhuisde Robert naar Eindhoven; hij kwam daar in het Dommelhuis. Oorspronkelijk een onderkomen voor ongetrouwde werknemers van Philips was het in die tijd in gebruik als opvanghuis voor Duits-Joodse kinderen die via het Kindercomité in Nederland kwamen. Robert zou er een jaar blijven. Hij had door gekund naar Engeland, dat Duits-Joodse kinderen opnam, maar wilde wachten tot zijn moeder kwam. Bertha, de zus van Robert, vertrok twee maanden later na hem uit Berlijn en reisde wel meteen door naar Engeland.

In Eindhoven bleef Robert niet stil zitten: hij zette een scoutinggroep op en organiseerde zelfs een jamboree. (padvindersbijeenkomst). Over het leven in het Dommelhuis lopen de verhalen uiteen: van primitief (strozakken, stapelbedden) en slecht eten tot prima verzorging. Wat Robert er van vond zegt hij in het interview niet.

Na een jaar, in januari 1940, ging hij naar Leiden om daar een opleiding tot medisch instrumentmaker te volgen. Hij krijgt dan onderdak bij de familie Kramer aan de van Mierisstraat. Maar dan wordt het mei en Duitsland valt Nederland binnen. Robert vertelt dat hij weg wilde uit Leiden maar dat dit eerst niet kon omdat er een verbod op reizen was ingesteld en een paar dagen later niet meer omdat de stad door Duitse paratroepen was omsingeld.

Toen in 1941 de maatregelen tegen de Joden toenamen wilde hij bij het verzet gaan of naar het buitenland vluchten om daarna aan de oorlog te kunnen deelnemen. Geen van beide lukte, want er vond een inval plaats en hij werd, ondanks een vluchtpoging, opgepakt.

Kampleven

Over het leven in kamp Westerbork zegt Robert: ‘Ieder perspectief was weg’ en noemt de theater- en muziekvoorstellingen in het kamp terugkijkend ‘nu onbegrijpelijk’. Over de verhoudingen tussen de Nederlandse- en Duitse Joden in het kamp is hij niet positief. In tegenstelling tot wat Nederlandse Joden achteraf zeiden, dat de Duitse Joden alle baantjes in handen hielden, zegt hij: ‘Er waren verraders en collaborateurs, alle spionnen waren Nederlandse Joden.’

Zo kwam hij op 4 oktober 1942 in kamp Westerbork terecht. Daar bedenkt hij met een vriend al gauw dat ze zich onmisbaar moeten maken om zo transport naar ‘het Oosten’ te voorkomen. Hij meldt zich bij Spanier, de kamparts, aan om verpleger te worden. Maar verplegers zijn er daar genoeg: zelfs Joodse artsen werkten er als verpleegkundige. Maar Robert mag wel voor de verwarming in het ziekenhuis zorgen.

Toch komt hij na verloop van tijd wel op de lijst voor een volgend transport. Maar geluk: iemand haalt hem van de lijst af. Robert denkt dat dit gedaan werd door iemand die zijn vader had gekend. In totaal komt hij vier keer op de lijst en wordt er vier keer weer afgehaald. Robert: ‘Dat betekende wel dat er iemand anders in mijn plaats ging….’

Ook zijn vriendin, Margot Rosenberger, die hij al van voor de oorlog kende, hoefde aanvankelijk niet op transport: ze werd gezien als de verloofde van Engel. Maar uiteindelijk is zij toch naar Theresienstadt gevoerd. Daar werd ze bevrijd, net als haar moeder.

Om langer vrijgesteld te worden meldde Robert zich bij de Duitse leiding aan als vrijwilliger. Hij werd afgesnauwd, maar toen de betreffende persoon hoorde dat Robert, net als hij zelf, uit Berlijn kwam veranderde dat. Dat hij iets bereikt had met zijn verzoek blijkt uit het feit dat hij begin februari 1943 ‘op dienstreis mocht’.

Nog weer later, eind 1943, probeerde hij nog een manier om niet op transport te hoeven gaan: hij verzocht om internering. Het argument was dat zijn moeder, inmiddels ook in Engeland, en zus waarschijnlijk Brits onderdaan geworden waren. De beslissing werd uitgesteld en in januari 1944 trekt hij het verzoek in. Hij staat dan op de Weinreblijst. Op 3 februari, twee weken later wordt deze ‘Sperr’ opgeheven: de Weinreblijsten waren waardeloos geworden.

Over het leven in kamp Westerbork zegt Robert: ‘Ieder perspectief was weg’ en noemt de theater- en muziekvoorstellingen in het kamp terugkijkend ‘nu onbegrijpelijk’. Over de verhoudingen tussen de Nederlandse- en Duitse Joden in het kamp is hij niet positief. In tegenstelling tot wat Nederlandse Joden achteraf zeiden, dat de Duitse Joden alle baantjes in handen hielden, zegt hij: ‘Er waren verraders en collaborateurs, alle spionnen waren Nederlandse Joden.’

Op 12 april wordt kamp Westerbork bevrijd door de Canadezen. Robert liep hen tegemoet en reed zittend op een voertuig het kamp weer in. Als hij vertelt dat het Nederlandse volkslied en de Hatikvah, het lied van de hoop ooit naar Jeruzalem terug te keren, nu het volkslied van Israël, gezongen werd is hij duidelijk geëmotioneerd. Pas op 18 juli mag hij het kamp uit. Los van de chaos in Nederland moest ook nagagaan worden in hoeverre hij met de Duitsers had samengewerkt.

Robert gaat naar Eindhoven en vervolgens naar Amsterdam. Daar trouwt hij op 6 december 1945 met Margot. Hij ging aan het werk in de confectie-industrie. Robert en Margot kregen twee dochters, Renée in 1947 en Evelyn in 1949. De toenemende spanning van de koude oorlog deed hen in 1951 beslissen naar Canada te emigreren. Ze kwamen via Montreal in Toronto terecht waar Robert ook in de confectie-industrie aan het werk kon. Daarnaast werd hij voorzitter van het ‘Holocaust Remembrance Committee of the Toronto Jewish Congress’, nu het ‘Neuberger Holocaust Education Centre.’

In 1995 kwam er in Canada een nieuwe 45 cent postzegel uit, ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het einde van de oorlog. Erop afgebeeld onder andere het persoonsbewijs van Robert in de oorlog, met J, en een foto van hem. Toen hem werd gevraagd wat hij daarvan vond zei hij: ‘Als iedere persoon die één van deze zegels koopt even pauzeert voor hij likt en een paar seconden denkt aan slechts één slachtoffer, dan zullen we alle slachtoffers herdacht hebben.’

Na zijn werkzame leven deed Robert divers vrijwilligerswerk. Hij bleef actief bij scouting en betrokken bij het Holocaust Education Centre in Toronto.

Wilhelmina Dzialiner, de moeder van Robert, overleefde ook. Ze ging naar de Verenigde Staten en overleed daar in 1979. Bertha, Roberts zus, kwam ook in de VS terecht, trouwde, kreeg twee kinderen en overleed in 2015 in New York. Ook de moeder en zus van Margot, Regina en Ruth, gingen naar Canada en overleden daar respectievelijk in 1992 en 2013.

Robert overleed in Toronto in 1999, Margot in 2020.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.