Meijer & Jeanette Vleesblok

Oud-geschiedenisdocent Hans Piek schreef een portret over Meijer en Jeanette Vleesblok , twee Joden uit Veendam die vanwege hun werk in kamp Westerbork van deportatie gevrijwaard bleven. Met dank aan Meijer en Jeanette's zoon Rob.  

Meijer & Jeanette Vleesblok

‘Ik!’, riep Meijer Vleesblok, terwijl hij een stap naar voren deed, toen er in kamp Westerbork werd gevraagd wie er met een paard kon omgaan. Dat was op 19 augustus 1942 het begin van ruim twee en een half jaar uitstel van transport naar ‘Het Oosten’ en mogelijk beslissend in zijn leven. Want van het een kwam het ander: hij kwam in de Buitendienst en werd plaatsvervangend groepsleider. Op zijn Westerborkkaart werd een ‘Z’ van ‘Zurückgestellt’ gestempeld, wat betekende dat hij voorlopig niet op transport hoefde.Ook Jeanette Vleesblok-Klein, met wie Meijer in 1939 getrouwd was, werd ‘Zurückgestellt’. Zij was op 3 oktober 1942 in Westerbork aangekomen. Tot aan haar huwelijk was ze verpleegster geweest en werd dat opnieuw in het ziekenhuis van kamp Westerbork. Daar was ze werkzaam in de infectiebarak. Zij werd dus ook als onmisbaar gezien en zo ontkwamen ze samen aan deportatie naar ‘Het Oosten’.

Jeanette werd in 1907 geboren in Wildervank. Ze was het tweede kind in het gezin van Simon Klein, slager in Wildervank, en Klara Godschalk; haar oudere zus heette Sientje. Meijer werd in Veendam geboren, in 1906, zijn vader was ook slager en was getrouwd met Rosette de Levie. Meijer had twee oudere zussen, Elise en Amalia. De ouders van Meijer, Jonas en Rosette en zijn oudste zus, Elise, en haar man ontkwamen niet: ze werden in Auschwitz vermoord, net als Sientje, de zus van Jeanette. Van Jeanette werden verder veertien ooms, tantes, neven en nichten vermoord, van Meijer waren dat er zesentwintig.

In de dorpen Veendam en Wildervank, die in elkaar overgingen, was een bloeiende Joodse gemeenschap die na 1920 langzaam terugliep. In 1900 had ze rond de 600 leden, in 1930 waren er nog 300 leden. Er was de synagoge in Veendam, er waren meerdere verenigingen, zoals een Joodse toneelclub. Toen de synagoge in 1932 veertig jaar bestond werd er uitgebreid gefeest. Meijer zat in de feestcommissie.

Zowel Jeanette als Meijer kwamen uit een familie van slagers: hun vaders, opa’s en overgrootvaders waren slager. Meijer zette het beroep van zijn vader voort in de winkel aan het Boven Oosterdiep in Veendam. Er waren voor de oorlog veel Joodse slagers in Veendam/Wildervank, al liep dat aantal na 1935 al sterk terug. De klandizie van Jonas en Meijer was voornamelijk Joods, maar ook niet-Joden waren klant. Zo kwamen schippers die met aardappelen naar de aardappelmeelfabriek DWM voeren, zo’n tweehonderd meter achter de slagerij, ook als klant in hun winkel. Daar stond al in de dertiger jaren een grote koelinstallatie, als een van de eersten in de omgeving. Die koelinstallatie zorgde ervoor dat er niet alleen bij vraag geslacht hoefde te worden: ze hadden altijd een voorraad in de koeling. Jonas en zijn zoon waren niet alleen slager: ze handelden ook in rundvee. Het vlees werd in de winkel verkocht, maar er werd ook met de fiets aan huis bezorgd.

Ergens in de dertiger jaren moeten Meijer en Jeanette elkaar hebben leren kennen, mogelijk bij een van de verenigingen. Ze verloofden zich in 1936 en trouwden in 1939. Inmiddels was de Joodse gemeenschap in Veendam/Wildervank in aantal wel wat teruggelopen: de gezinnen werden kleiner, leden van de gemeente waren verhuisd naar de stad Groningen, elders was beter en hoger onderwijs te krijgen en ook een sluimerend antisemitisme speelde vermoedelijk een rol. Slechts enkele slagers bleven over in de dorpen. Onder hen Meijer en zijn vader Jonas.

Meijer en zijn vader aan het werk in de slagerij (Groninger Archieven).

Jeanette vertrok op relatief jonge leeftijd uit Wildervank. Ze had de HBS daar tot en met de vierde klas doorlopen, wilde verpleegster worden en ging in opleiding in Amsterdam bij het Portugees-Israëlitisch Ziekenhuis. De reden om de opleiding in Amsterdam te volgen was dat ze graag wat meer in de Joodse wereld wilde zijn en ze kreeg er een uitgebreide vriendenkring. Van daar kon ze doorstromen naar de Clarastichting in Zandvoort, een Joods kinderhospitium voor kinderen die aan tbc leden. Pas in 1939 gaat ze weer naar Veendam: om te trouwen met Meijer.

Het werd een traditioneel en groots feest. Dat was Meijer ook wel toevertrouwd: hij wordt door zijn in 1946 geboren zoon Rob een feestvierder genoemd die goed kon dansen. Veel later zei een bejaarde man die in Eelde in een verzorgingshuis woonde tegen Rob: ‘Oh, wat kon uw vader goed dansen, ik had een zus die alleen met hem wilde dansen!’ Meijer was duidelijk de vrolijkste van het echtpaar. Hij was optimistisch, vrolijk, een feestvierder, ging biljarten in Hotel de Vries en hij had grote mensenkennis. Jeanette was serieuzer, hield van muziek, speelde voor de oorlog piano, hield van lezen. Rob Vleesblok: ‘Mijn vader was van de luim, mijn moeder van de ernst.’

En toen viel Duitsland Nederland binnen. Al snel werden de eerste anti-Joodse maatregelen afgekondigd en in augustus 1942 moest Meijer zich melden en kwam in kamp Westerbork aan. De Joodse Raad en een arts in Veendam hebben geprobeerd Jeanette in Veendam te houden: ze schreven brieven waarin stond dat ze weer verpleegster was geworden en in Veendam onmisbaar was. Het hielp maar kort: begin oktober moest ook zij zich melden op het politiebureau waar ze een nacht moest blijven voor ze naar kamp Westerbork werd gebracht.

Omdat ze een ‘Sperre’ hadden bleven ze er tot het eind: ze maakten de bevrijding op 12 april 1945 mee en konden in mei naar huis. Meijer kreeg in die twee en een half jaar toestemming om overdag buiten het kamp te zijn vanwege zijn werk. Ze zaten aanvankelijk in een barak en kregen al vrij snel een van de huisjes toegewezen, daar was veel meer privacy. Ze waren dus bevoorrecht, maar ook dat was relatief: Meijer moest zijn eigen ouders helpen bij het op de trein stappen en deed dit ook bij Sientje, Jeanettes zus, en Elise, zijn eigen zus. In dat huisje woonde ook Hetty, een meisje nog. Ze is later op transport gesteld.

Terug naar Veendam

Ondanks alles verzwakte Jeanette langzaam in het kamp, ze werd twee keer in ‘haar’ ziekenhuis opgenomen, de tweede keer in januari 1945. Nadat het kamp op 12 april bevrijd was door de Canadezen mocht Meijer, die direct na het vertrek van de Duitsers zich met de leiding van het kamp bemoeide, een paar dagen later al met de fiets naar Veendam om daar het huis in gereedheid te brengen: tijdens de oorlog had het hoofd van de Landwacht in Veendam in hun huis gewoond; die was er na de bevrijding direct uitgezet. De meubels waren weg, maar linnengoed, servies en zilverwerk was bij verschillende buren ondergebracht en werd teruggegeven. Toen het huis enigszins op orde was kwam Jeanette ook, op 13 mei in een ambulance: ze was totaal verzwakt.

Meijer was elke dag buiten het kamp, hij had daarvoor een bewijs van toestemming. Zo kon hij dagelijks contact met boeren uit de omgeving hebben wat hem extra eten opleverde. Meestal ging dat goed, maar op een dag vroeg een Duitse militair wat hij daar achterop de fiets had en gaf er een klap op. De eieren lagen aan stukken, al konden ze er in het ziekenhuis nog wel wat mee beginnen.

Ondanks alles verzwakte Jeanette langzaam in het kamp, ze werd twee keer in ‘haar’ ziekenhuis opgenomen, de tweede keer in januari 1945. Nadat het kamp op 12 april bevrijd was door de Canadezen mocht Meijer, die direct na het vertrek van de Duitsers zich met de leiding van het kamp bemoeide, een paar dagen later al met de fiets naar Veendam om daar het huis in gereedheid te brengen: tijdens de oorlog had het hoofd van de Landwacht in Veendam in hun huis gewoond; die was er na de bevrijding direct uitgezet. De meubels waren weg, maar linnengoed, servies en zilverwerk was bij verschillende buren ondergebracht en werd teruggegeven. Toen het huis enigszins op orde was kwam Jeanette ook, op 13 mei in een ambulance: ze was totaal verzwakt.

Het leven werd weer opgepakt: Meijer kon de slagerij weer opzetten. In Veendam was er destijds een dorpsomroeper die toen de winkel weer open was in Veendam rondging en verkondigde: ‘Meijer Vleesblok is terug, de slagerij is weer open!’ In 1946 werd zoon Rob geboren. Van het Joodse leven was nu helemaal niets meer over: slechts een paar Joden hadden de oorlog overleefd. Zoon Rob herinnert zich de slagerij nog goed: de winkel in het voorhuis en achter het huis stond het slachthuis. Daar werden koeien geslacht, elke week één. Dat gebeurde niet meer kosjer, maar met het schietmasker. Meijer kocht zelf vee in voor zijn slagerij op de wekelijkse veemarkt in Groningen, maar handelde ook in koeien: hij kocht ze uit de ruime omgeving van Veendam en liet ze naar de veemarkt in Groningen brengen, altijd op dinsdagmorgen.

De slagerij was na de oorlog niet meer kosjer: er waren geen Joodse klanten meer en Meijer wilde ook geen Joodse slager meer zijn: het geloof speelde geen rol meer. Jeanette en Meijer deden nog wel wat aan rituelen, zo werden Pesach en Chanoeka wel gevierd en ook kwam er geen varkensvlees in huis.

Jeanette (midden) in de jaren dertig. 

Al snel na de oorlog kwam er telefoon en eind jaren veertig kocht Meijer zijn eerste auto: een Renault 4. Met die auto deed hij leveringen in heel Veendam. Maar Jeanette hield niet zo van de slagerij: je moest altijd klaar staan, ook tijdens het eten. De winkel werd gesloten in 1952 en Meijer legde zich helemaal toe op de handel. Dat deed hij tot eind jaren zeventig.

Inmiddels hadden Jeanette en Meijer in Veendam weer een sociaal leven opgebouwd: ze bridgeten elke zondag, ze waren lid van het “Nut” dat in het seizoen toneelvoorstellingen organiseerde in schouwburg Veenlust. Jeanette zat op een vereniging van huisvrouwen en ging naar kamerconcerten. Ofschoon het geloof geen belangrijke rol meer speelde vond Jeanette het wel belangrijk dat haar zoon, Rob, kennis had van het Joodse geloof en de rituelen. Rob: ‘Mijn moeder vond dat wat ik er later ook mee zou doen, ik er wel wat van moest weten.’ Rob kreeg Joodse les van een lerares uit Zwolle en ging op vijftienjarige leeftijd naar Amsterdam om daar op het Maimonides zijn middelbare school af te maken. Het laat zien dat Jeanette aan het Jodendom als zodanig nog zeker waarde hechtte.

De gezondheid van Jeanette bleef matig: ze had hartklachten en moest ’s middags rusten; Meijer had maagklachten die geweten werden aan de spanningen in het kamp.

Na de oorlog was Meijer betrokken bij plaatsen van een gedenksteen op de Joodse begraafplaats in Veendam. Die werd in 1951 geplaatst. De synagoge was in 1947 verkocht en vrij snel daarna afgebroken. Twee gevelstenen werden bewaard en kwamen op de gemeentewerf terecht. Op initiatief van Rob Vleesblok werden deze gevelstenen verwerkt in een monument dat in de buurt staat van de plek waar vroeger de synagoge stond. In 1999 werd het monument uitgebreid met alle namen van de vermoorde Joden uit Veendam Wildervank.

Jeanette maakte nog net mee dat haar zoon in 1975 afstudeerde in Amsterdam als jurist. Daar was ze heel blij mee. In 1976 overleed ze. Meijer overleefde zijn vrouw zestien jaar en overleed in 1992.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.