Onderduiker, verzetsman, strafgeval, vader en kunstkenner Louis Jacob Florus Wijsenbeek (1912) wist de oorlog te overleven dankzij de hulp van schilder Sierk Schröder. Na de bevrijding trad Louis toe tot de bekende 'Monuments Men' die geroofde kunst probeerden terug te brengen naar hun rechtmatige eigenaren. Dit portret is tot stand gekomen met hulp van zoons Siep, Florus en André Wijsenbeek.
Louis Wijsenbeek
In het begin van 2014 trok de Hollywood kaskraker The Monuments Men wereldwijd miljoenen mensen naar de bioscoop. De film, met hedendaagse sterren als Matt Damon en George Clooney, is gebaseerd op het waargebeurde oorlogsverhaal van 345 mannen en vrouwen, die tezamen meer dan 5.000.000 door de nazi’s gestolen kunstobjecten – waaronder werken van Rembrandt, Van Gogh en Leonardo da Vinci – wisten te traceren en terug te brengen naar hun rechtmatige eigenaren.
In juni 2014 ontvingen de Monuments Men voor hun bijdrage de Congressional Gold Medal, de hoogst mogelijke onderscheiding uitgegeven door het Amerikaanse Congres.
Tot de groep met 345 Monuments Men behoorden ook enkele Nederlanders. Zij sloten zich voornamelijk na de bevrijding van Europa bij de groep aan. Dit gold eveneens voor Louis Jacob Florus Wijsenbeek.
Louis werd in september 1945 uitgezonden naar Oostenrijk waar hij voornamelijk in de hoofdstad Wenen en rond de zoutmijnen van Salzburg actief was.
Louis Wijsenbeek, zoon van een vooraanstaande Joodse notaris in Rotterdam, studeerde voor de oorlog rechten en kunstgeschiedenis aan de universiteiten van Leiden en Utrecht. Na zijn afstuderen en een stage in het kantoor van zijn vader ging hij aan de slag op het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap waar hij verantwoordelijk werd voor de monumentenzorg en later de afdeling kunstbescherming. Vanaf mei 1940 tot zijn gedwongen ontslag op 1 april 1942, was Louis werkzaam bij het Gemeentemuseum Den Haag.
Nadat de deportaties in de zomer van 1942 begonnen, besloot Louis Den Haag te verlaten. Zijn gezin, hij was met een niet-Joodse vrouw getrouwd, bleef achter in hun huis op het Zuidwerfplein.
Louis vestigde zich in Amsterdam waar hij betrokken raakte bij de verzetsgroep Luctor et Emergo van acteur en toneelschrijver Eduard Veterman. Vanuit zijn woning aan de Keizersgracht vervaardigde Veterman met zijn mede-verzetsstrijders honderden vervalste persoonsbewijzen voor onderduikers, geallieerde piloten en in ons land gedropte geheim agenten.
Gearresteerd
Mijn vader werd door twee mannen in grijze leren jassen en bijpassende hoeden gearresteerd en naar Scheveningen gebracht. Enige tijd later, op een avond, kwam er zonder enige aankondiging een agent langs. Hij vertelde dat mijn vader nog in leven was en dat hij hem als begeleider naar kamp Westerbork had moeten brengen.
Met Sinterklaas 1943 bevond Louis Wijsenbeek zich voor enige dagen bij zijn gezin in Den Haag. Of het een ongelukkig toeval of verraad was – begin jaren zeventig vond het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) sterke aanwijzigen dat Wijsenbeek mogelijk door de omstreden Joodse advocaat Friedrich Weinreb verraden werd – is niet geheel duidelijk, maar op 6 december werd Louis opgepakt en overgebracht naar de strafgevangenis van Scheveningen, het beruchte Oranjehotel. Hier werd hij dagenlang hardhandig verhoord door de nazi’s: zijn broer en schoonzus waren kort daarvoor met hun paar dagen oude baby uit het Joodse elitekamp De Schaffelaar in Barneveld ontsnapt. Via Louis probeerden ze achter hun onderduikadres te komen.
Siep Wijsenbeek, destijds vijf jaar oud, herinnert zich nog goed hoe zijn vader op de dag na Sinterklaas werd meegenomen:
‘Mijn vader werd door twee mannen in grijze leren jassen en bijpassende hoeden gearresteerd en naar Scheveningen gebracht. Enige tijd later, op een avond, kwam er zonder enige aankondiging een agent langs. Hij vertelde dat mijn vader nog in leven was en dat hij hem als begeleider naar kamp Westerbork had moeten brengen. Mijn grootouders waren toen nog in Westerbork en mijn oma was zeer onthutst over de verwondingen die mijn vader in het Oranjehotel waren toebedeeld.’
Op 17 januari 1944 werd Louis door de registratie van kamp Westerbork als gevangene ingeschreven. Op aanklacht van ‘Jodenbegunstiging’ kwam hij terecht in barak 67, de strafbarak van het kamp. In de regel betekende een plaats in de strafbarak een snel vertrek uit Westerbork richting 'het Oosten': de namen van de strafgevallen waren de eersten die normaliter op de transportlijst werden genoteerd.
Louis bleef deportatie uit het kamp bespaard. Dit was te danken aan de tussenkomst van kunstschilder Sierk Schröder (1903), de leermeester van Louis’ zus Frederika Wilhelmina 'Zus' Cohen-Wijsenbeek, die samen met haar man Eduard Cohen via België en Frankrijk, naar Zwitserland kon ontkomen.
Sierk Schröders tante was een kennis van Winnifred Wagner, de Britse echtgenote van componist Richard Wagners zoon, die tot de intieme kring rond Hitler behoorde. Zij schreef een brief waarmee de familie Wijsenbeek gevrijwaard bleef van transport naar de vernietigingskampen. Louis bleef daardoor tot de bevrijding in Westerbork achter, zijn ouders Siegfried Salomon en Rosa Wijsenbeek-van der Berg werden in februari 1944 op transport gesteld naar Bergen-Belsen, van waaruit zij in 1944 via Zwitserland, in Algerije terechtkwamen. Hier werden ze uitgeruild tegen Duitse krijgsgevangen officieren.
Bijna acht maanden zat Louis in de strafbarak van Westerbork gevangen, tot hij op 6 september 1944 werd overgebracht naar het ‘normale’ deel van het kamp. Waarschijnlijk vanwege de lange duur van zijn verblijf was Louis na een paar maanden benoemd tot barakleider van barak 67.
Het was een taak die hem vaak zwaar viel. De spanningen in de barak leidden bij een deel van de gevangenen tot agressie en geweld – Louis had een geïmproviseerd lemmet, een zeer geslepen stuk metaal, dat met twee stukken hout in een handvat was geklemd, om de orde mee te bewaken.
Daarnaast was het aan Louis als barakleider om bijna wekelijks in de mannenzaal de namen voor te lezen van diegenen die met de klaarstaande trein moesten vertrekken; een aangrijpend en emotioneel tafereel.
Louis was in Westerbork geliefd onder de kampbewoners. Het was met name zijn directe manier van communiceren en zijn uitgesproken mening – onder zijn medegevangenen werd hij soms gekscherend ‘eigenwijzenbeek’ genoemd – die in het kamp gewaardeerd werden.
In de maanden voor, en kort na de bevrijding, vervulde Louis een belangrijke rol in kamp Westerbork. Hij gaf er lezingen, werd benoemd in de leiding van het kamp en was eind april enige tijd commandant van de net binnengebrachte NSB’ers en andere van collaboratie verdachte Nederlanders. Op 7 mei 1945 schreef hij hierover in een brief aan zijn vrouw.
‘[..] De toestand hier is zéér onbevredigend. We zitten nog altijd in dit kamp opgesloten, niettegenstaande het volgepropt wordt met NSB'ers waar ik de inwendige dienst voor verzorg – een rotbaan, waarbij ik mij uit de naad werk. We zijn toch, dacht ik, niet weer door de Duitschers bezet, zodat ik deze discriminatie niet begrijp. Ook voor het werk, dat ik doe, wensch ik een gelijkwaardige positie net ieder ander Nederlander. Die vervloekte Jodenboel schijnt school gemaakt te hebben!
Blijf erop hameren dat het geen manier is ons op te sluiten. Ik moet toch ook weer een baan hebben en ik ben zoo bang, dat alles bezet zal zijn, als ik ooit dit kamp uitkom. Je ziet, bij mij is de overwinningsroes al afgekoeld. Resumerend: we mogen dit kamp niet verlaten voor een Security commissie gepasseerd te zijn en dan komt er nog niets van – zooals zij die in Drenthe wonen (op 12 KM enz.) en nog niet thuis zijn, aan den lijve ondervonden [...].’
Eind mei 1945 vertrok Louis uiteindelijk clandestien uit Westerbork. Zijn neef, Fred van den Bergh, officier bij de Prinses Irenebrigade, ging met de auto naar Drenthe om hem op eigen gezag naar huis te brengen.
Louis Wijsenbeek wist na de Tweede Wereldoorlog een mooie carrière binnen de kunstwereld op te bouwen. Na zijn avontuur bij de Monuments Men was hij vanaf 1951 onder andere 23 jaar directeur van het Haagse Gemeentemuseum.
Op zijn leven tijdens de Tweede Wereldoorlog keek Louis met gemengde gevoelens terug, zo stellen zijn zoons Siep (1938) en Florus (1944).
‘Westerbork was uiteraard niet leuk, maar vader realiseerde zich na de oorlog, geconfronteerd met het leed van onze grootouders, de vele vermoorde familieleden, en de enkeling die de vernietigingskampen overleefd hadden, heel goed dat hij er genadig was afgekomen.
Het eten was in Westerbork bijvoorbeeld niet best geweest, veel kool, iets wat hij later nooit meer heeft willen eten, maar in vergelijking met de tulpenbollen die wij tijdens de Hongerwinter in het westen kregen, was het voldoende. Onze moeder heeft in samenspraak met vader tegen het einde van de oorlog vanwege het voedseltekort zelfs overwogen om met ons vrijwillig naar Westerbork te gaan.’
‘In het begin sprak vader nog regelmatig over de oorlog, later een stuk minder. Van een trauma heeft hij echter geen last gehad. Als directeur van het Gemeentemuseum is hij bijvoorbeeld al snel weer gaan samenwerken met Duitsers, daar had hij geen moeite mee. Hij ging er zonder problemen heen. Bij één van die reizen had hij nog wel een bizarre ontmoeting. Na een vergadering in Düsseldorf besloot vader voor vertrek nog een pakje sigaretten te kopen. Hij liep een winkel in en trof er achter de toonbank zijn voormalige kampcommandant, Albert Konrad Gemmeker. Hij was zo verbouwereerd dat hij zonder iets te zeggen de winkel is uitgelopen.’