Louis & Bela de Liever

Samen met kleinzoon Louk en achterkleindochter Ruth, schreef oud-geschiedenisdocent Hans Piek een portret over Louis en Bela de Liever, een Joods echtpaar dat vlak voor de bevrijding vanuit de onderduik in kamp Westerbork terechtkwam.

Louis & Bela de Liever

‘Hoe moet dat geweest zijn: drie dochters, een kleinkind en een schoonzoon vermoord, hoe kun je dan nog liefde geven?’ Ruth de Liever, achterkleindochter van Bela van der Hak en Louis de Liever, tijdens een gesprek met haar en haar vader, Louk de Liever, vraagt het zich af zonder antwoord te geven.

Mogelijk is dat er ook niet. Behalve misschien de gedachte dat het niet stopte na de oorlog, dat ze verder wilden, dat er nog een zoon en een dochter waren die ook weer kinderen hadden. Het gesprek vindt in Amersfoort bij Louk thuis plaats. Als je de trap naar de woonetage van zijn huis oploopt zie je boven de foto’s van Bela en Louis hangen. Het lijken foto’s uit een ver verleden, maar de herinneringen aan hen zijn bij Louk glashelder. En Ruth, die veertien was toen Bela overleed, herinnert zich haar overgrootmoeder ook duidelijk.

Dat Louk over zijn grootouders kan vertellen is een klein wonder: in 1939 geboren in Nijkerk en in 1942 op aanraden van de buren naar Amsterdam gebracht waar hij bij pleegouders werd ondergebracht. In 1944 werd hij verraden, kwam in Westerbork terecht en werd met het laatste transport uit Westerbork met onder andere nog 50 andere kinderen, de zogenaamde ‘Gruppe Unbekannte Kinder’ naar Bergen-Belsen gebracht. Van daar zou hij naar Auschwitz vervoerd worden, maar kwam in Theresienstadt terecht. Daar werd hij in 1945 bevrijd door Russische troepen. Ook de ouders van Louk overleefden de oorlog: in de onderduik.

Bela en Louis doken eveneens onder, in Nijkerk bij bakker Gommer, maar werden verraden. Ze kwamen in de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn terecht, verzamelplaats van mensen die in de ruime omgeving daar waren opgepakt.

Volgens de papieren kwamen ze samen op 31 maart 1945 in Westerbork aan; daar was het laatste transport met onder andere Louk in september 1944 vertrokken. Ze zaten dus veilig, al wisten ze dat zelf nog niet: er gingen geen transporten meer. Volgens de overlevering in de familie zouden Bela en Louis al vlak na het transport van Louk naar Bergen-Belsen, dus in september 1944, in Westerbork zijn aangekomen en hun kleinkind net gemist hebben.


 Wel moeten ze geweten hebben dat de bevrijding in aantocht was: eind maart begon de opmars van de Canadezen in Oost-Nederland en op 12 april werd kamp Westerbork bevrijd. Het duurde nog tot eind mei voor ze terug konden naar Nijkerk, hun woonplaats. Bruggen waren opgeblazen, wegen vernield en bovendien werd van alle ‘Westerborkers’ eerst nagegaan wat hun rol in het kamp was geweest.

Bela van der Hak werd geboren op 7 oktober 1883 in Noordbroek, Groningen. Haar vader was daar slager. Toen de oorlog uitbrak waren haar ouders al overleden. Haar broer Salomon en diens vrouw Hanna van Geuns en hun kind Simeon werden in Auschwitz vermoord. 

Louis de Liever werd in 1881 in Nijkerk geboren. Zijn ouders kregen elf kinderen, de jongste werd levenloos geboren. Van de vijf broers en zussen die in 1940 nog in leven waren werden er vier in Auschwitz of Sobibor vermoord, evenals zeven zwagers, schoonzussen en hun kinderen.

Hoe Louis, inwoner van Nijkerk, en Bela, uit Noordbroek, elkaar hebben leren kennen was niet meer te achterhalen. Maar Louis en Bela trouwden in 1908 en kregen tussen 1909 en 1922 vijf kinderen: Gesina, Minna, Philip, Reina en Anna. Minna, haar man Jacob Cohen en hun zoontje Samuel, Reina en haar verloofde Philip Frank en Anna en de man van Gesina, David Hirsch, werden in Sobibor of Auschwitz vermoord.

Geen antwoord

‘Hoe moet dat geweest zijn: drie dochters, een kleinkind en een schoonzoon vermoord, hoe kun je dan nog liefde geven?’ Ruth de Liever, achterkleindochter van Bela van der Hak en Louis de Liever, tijdens een gesprek met haar en haar vader, Louk de Liever, vraagt het zich af zonder antwoord te geven.

Mogelijk is dat er ook niet. Behalve misschien de gedachte dat het niet stopte na de oorlog, dat ze verder wilden, dat er nog een zoon en een dochter waren die ook weer kinderen hadden. 

Van de in Nijkerk wonende Joden overleefde driekwart de oorlog niet. Louis en Bela hadden al voor de oorlog een manufacturenwinkel: op Singel 28 in Nijkerk; ze woonden boven de winkel. Op de piano stond een drieluikje met de foto’s van de drie vermoorde kinderen. Er over spreken deden noch Louis noch Bela. En daar kwam kleinzoon Louk vaak, zeker in de weekeinden. ‘In feite ben ik door mijn grootouders (Bela en Louis) opgevoed’, zegt Louk in een interview. Hij legt uit: ‘Mijn moeder herkende mij na de oorlog, toen ik terug kwam uit Theresienstadt, niet. Pas toen ze een litteken aan mijn voet zag moest ze toegeven dat ik haar zoon was.’

Het zou nooit een warme band tussen moeder en zoon worden. Die was er wel tussen Louk en zijn grootouders. ‘Mijn grootouders namen het gelukkig altijd voor mij op’, zegt hij.

Ze zorgden na de oorlog ook voor dochter Gesina en kleindochter Nechamah die bij hen inwoonden. Toen Nechamah op school werd uitgescholden voor haar Joods zijn ging opa Louis naar de onderwijzer om het schelden te laten stoppen. Die reageerde met: ‘Ach De Liever, de Joden hebben toch Christus gekruisigd.’ Overigens herinnert Louk zich na de oorlog ook vaak uitgescholden te zijn. 

Het huis van Bela en Louis was dus voor Louk meer thuis dan het huis van zijn ouders, het was voor hem een veilige haven. In dat huis bevond zich op de bovenetage de sjoelkamer: de plek waar de Nijkerkse Joden die de oorlog overleefd hadden op zaterdagmorgen dienst hielden en waar Louis dienst deed.

Louis was orthodox-Joods en zat in het kerkbestuur van de synagoge in Nijkerk. Louk: ‘Opa was een vrome man, heel vroom, hij zou nooit roddelen, zei twee of drie keer per dag zijn gebeden, ’s morgens met gebedsriemen, vierde alle Joodse religieuze dagen en hij reisde niet op die feestdagen.’ Dat was wel lastig, want Louis deed op de Joodse feestdagen dienst als tweede voorganger in de synagoge van Amersfoort. En dus reisde hij als hij dienst deed op vrijdag met Bela naar Amersfoort, sliep daar in een caravan die op het terrein van de synagoge stond en keerde ’s avonds na zonsondergang weer naar huis terug.

Louis kocht op vrijdag de allerbeste vis op de markt in Amersfoort. Hij keurde die en als het hem niet beviel zei hij dat hij betere wilde. Die kwam dan uit een krat dat onder de kraam stond. De vis werd vanwege de geur in een achter-het-huis-staand schuurtje gebakken op een petroleumstel en kwam dan op een schaal in de vliegenkast die in de kelder stond. Zo hoefde er op sjabbat niet gekookt te worden.

Zo werd ook op vrijdag soep gekookt die tot de volgende dag warm werd gehouden op een ijzeren plaat die boven een brandende gaspit lag. De soep werd dan op sjabbat gegeten. Dat koken deed Bela. Louk: ‘Oma stond altijd in de keuken, daar kwam opa nooit.’

Bela kookte niet alleen geweldig, ze hield ook van een schoon huis. Zo is er het verhaal dat ze op donderdag het hele huis nog een goede beurt gaf, maar dat als Pesach in aantocht was ze op vrijdag alles nog eens dunnetjes over deed. Louk: ‘Oma was heel erg van de poets.’

Louis bemoeide zich niet met het huishouden, wat dat betreft waren de rollen traditioneel. Hij stond in de winkel, ontving vertegenwoordigers en bezocht de groothandel in de Jodenbreestraat in Amsterdam. Hij trad ook duidelijk meer op de voorgrond; Bela was meer bescheiden en heel zorgzaam. Dat is iets wat Ruth, die veertien was toen haar ‘omaoma’ overleed, herkent.

Een kenmerk van Louis was zijn sigaar: er stak altijd een grote sigaar in zijn mond.

Behalve als er een vertegenwoordiger langs kwam: dan verdween de sigaar snel onder de toonbank en wachtte Louis net zolang tot de vertegenwoordiger hem een sigaar aanbood. En toen Louis met zijn zoon Philip en kleinzoon Louk een keer bij de groothandel, waar aan klanten altijd een sigaar gepresenteerd werd, kwam, kregen Philip en Louk de opdracht: ‘Altijd aannemen en na het bezoek bij mij inleveren.’

Voor de sigaren op de Joodse feestdagen stond er een snotneusje, een klein olielampje, in huis. Louis vroeg dan aan Bela om zijn sigaar aan te steken. Tijdens de oorlog en ook daarna hadden Bela en Louis veel steun aan hun geloof. 

Wat Bela en Louis samen evenveel hadden was hun zorg voor Louk: hij ervoer bij zijn grootouders meer zorg en liefde dan bij zijn eigen ouders. In 1960 overleed Louis. Vlak voor zijn overlijden vroeg hij aan Louk om voor zijn oma te zorgen. Dat gebeurde: van 1960 tot 1963 woonde Louk bij Bela. Na zijn werk was hij tot de volgende morgen bij zijn oma. Alleen in het weekeinde was hij er niet, dan was hij bij zijn verloofde Mary in Neede of zij was met hem bij de ouders van Louk.

Na het overlijden van Louis stond Bela overdag in de winkel, geholpen door haar schoondochter, de moeder van Louk, die overigens dit al na de oorlog deed. Philip, Louks vader, deed de bezoeken buiten Nijkerk.

Dat duurde tot 1963. Toen verhuisde Bela naar Arnhem, waar haar enige overlevende dochter Gesina woonde. Ze woonde daar in het Joodse verzorgingshuis Beth Zikna. Bela was niet hulpbehoevend, maar het was goed dat ze naar een verzorgingshuis ging. Ze was toen tachtig jaar.

Het gebeurde allemaal erg plotseling voor Louk: op een zondag kwam hij na een bezoek aan Mary in Neede thuis en ontdekte dat zijn oma niet meer in huis was.

Hij was van streek, belde Mary en vertelde dat oma weg was. Het verraste hem volledig. Van zijn ouders hoorde hij later die dag dat zijn oma naar Arnhem was verhuisd.

Bela kreeg vaak bezoek van Louk, Mary en hun twee kinderen: Ruth en haar zus.

Ruth herinnert zich uit haar tienerjaren goed dat ze bij haar overgrootmoeder op bezoek ging. Ruth: ‘Het was een woon-slaapkamerwoning met keukentje. Omaoma zat altijd in haar leunstoel; een in mijn herinnering heel oud, lief dametje met wit gewatergolfd haar.’

In 1980 was er meer zorg nodig en Bela verhuisde naar Beth Sjalom, het Joodse verzorgingshuis in Amsterdam. Ze heeft er nog maar kort gewoond: op 4 maart 1981 overleed ze, 97 jaar oud. 

Wat voor haar en Louis erg belangrijk was geweest was het feit dat het niet gestopt was bij de oorlog, dat hun twee overgebleven kinderen getrouwd waren. Louis overleed in 1960, maar Bela heeft meegemaakt dat er vier kleinkinderen waren die ook weer kinderen kregen, hun achterkleinkinderen.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.