Edith Petten-Rosenthal beschrijft het leven van haar moeder, Hilde Rosenthal-Wolf (1910). Een vrouw met een krachtige geest die na de oorlog met succes het familieantiquariaat wist voort te zetten.
Hilde Rosenthal-Wolf
‘Hilde Berta Rosenthal-Wolf groeide in zekere welstand op in het Duitsland van de Eerste Wereldoorlog. Haar vader vocht in het Duitse leger, gezien zijn Joodse achtergrond in een lage rang. Hij zou kort na die oorlog relatief jong overlijden.
Tijdens haar studie germanistiek leerde zij de 2 jaar oudere Fritz Rosenthal kennen, telg van een oud antiquarengeslacht, ook in München, waarvan de grondlegger in 1859 Ludwig Rosenthal was. De rest van haar leven zou in het teken staan van het oude boek.
Hilde en Fritz trouwden in 1934 en werkten vervolgens onder toenemend moeilijke omstandigheden samen in “Ludwig Rosenthal’s Antiquariat”, het familiebedrijf in München.
In 1937 moest het antiquariaat op last van de Nazi’s worden overgedragen aan een “arische” eigenaar. Kort daarna vluchtte het jonge stel, samen met Hilde’s moeder, Marie Wolf-Silbermann, grootmoeder en een broer van Fritz naar het toen nog veilig geachte Nederland waar een neef van Hilde borg voor hen stond. Daar maakten Hilde en Fritz in Den Haag met circa 3.000 meegenomen boeken uit een voorraad van meer dan een miljoen boeken een herstart met het antiquariaat.
Het antiquariaat
Het gelukte haar met alles wat in haar was de tradities van het antiquariaat voort te zetten en “de zaak” op het hoog wetenschappelijk niveau te brengen en te houden van voor de oorlog.
In verband met de ontruiming van het deel van Den Haag waar gewoond en gewerkt werd vond al direct aan het begin van de Tweede Wereldoorlog een verhuizing plaats naar Hilversum. In 1942 besloten Hilde en Fritz onder te duiken. Voor Hilde kwam daaraan een einde toen zij in het najaar van 1944 op straat, samen met haar moeder in verband met haar zwangerschap op weg naar een arts, werd opgepakt en vastgezet in het Oranjehotel, de Scheveningse gevangenis.
Begin december 1944 werden Hilde en haar moeder vanuit de gevangenis overgebracht naar Westerbork. De broer van Fritz, Paul, werd verraden voor kopgeld, en stierf in Auschwitz. Fritz zou de oorlog overleven, uiteindelijk als onderduiker in Hilversum. Kort na de bevrijding werd in Westerbork een zoon geboren die direct na de geboorte overleed en begraven werd op de Joodse begraafplaats in Assen.
Fritz kon in juni 1945 zijn vrouw en schoonmoeder, Marie Wolf-Silbermann, in Westerbork in de armen sluiten.
Na de oorlog probeerden Hilde en Fritz opnieuw een bestaan op te bouwen in Hilversum.
De jaren na de oorlog stonden in het teken van het terughalen van zoveel mogelijk in München achtergebleven boeken, wat maar zeer gedeeltelijk lukte, maar ook in het teken van de geboorte van dochter Edith in februari 1948.
Fritz overleed in februari 1955 ten gevolge van een medische fout; op zijn sterfbed beloofde Hilde hem de Joodse zaak die de oorlog overleefd had voort te zetten. Die belofte werd de drijfveer voor de rest van haar leven.
Het gelukte haar met alles wat in haar was de tradities van het antiquariaat voort te zetten en “de zaak” op het hoog wetenschappelijk niveau te brengen en te houden van voor de oorlog.
Maar bij alles wat zij deed was de oorlog in haar. De Jodenhaat in het vooroorlogse Duitsland, de vlucht naar Nederland, het verlies van zoveel dierbaren, de herinnering aan alle doorstane verschrikkingen, het gevecht om terug te vinden wat ontnomen was, het opnieuw opbouwen van een bestaan in een wereld waarin ook Fritz haar ontviel, het maakte haar een bijzondere en alom gewaardeerde vakvrouw die niet gemakkelijk was voor zichzelf maar ook zeker niet voor haar directe omgeving.
In 1989 nam dochter Edith het antiquariaat over.
Hilde’s eens zo krachtige geest raakte de laatste jaren van haar leven ernstig verzwakt.
Na haar overlijden in 1998 herdacht de gemeente München haar en haar voorgangers in het antiquariaat als een Rosenthal met een eerbetoon bestaande uit een lijvig boekwerk: “Die Rosenthals, der Aufstieg einer jüdischen Antiquarsfamilie zu Weltruhm.”‘