Door zijn werk bij de Fliegende Kolonne wisten Heinrich en Inge Gassmann tot het eind van de oorlog in kamp Westerbork te blijven. Met dank aan Ilja Meerman en Emma Vos van het Ubbo Emmius in Stadskanaal.
Heinrich & Inge Gassmann
In november 1999 werd oud-kampgevangene Inge Gassmann-Baumann in haar woonplaats Amsterdam geïnterviewd door de conservator van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Guido Abuys. Inge Gassmann-Baumann werd in 1923 in Berlijn geboren. Haar vader, boekhandelaar en uitgever, was erg met zijn Joodse achtergrond bezig; moeder Baumann daarentegen wilde hier niets van weten. Het gezin bestond verder nog uit een drie jaar jonger zusje.
‘Mijn vader was heel bewust Joods. Mijn moeder kon zich daar enorm druk om maken. “Als die Joden nou eens ophielden Jood te zijn, dan was er geen antisemitisme meer”, zei ze dan tegen hem. Dat ben ik nooit vergeten. Toen mijn eigen zoon na de oorlog met een niet-Joodse vriendin in huis kwam, kon ik daar dan ook prima mee leven.’
Na het overlijden van haar vader in 1933 hertrouwde Inge’s moeder al snel met een Nederlander. Begin 1935 vertrok het gezin naar Nederland. Vier jaar later ontmoette Inge haar toekomstige echtgenoot, Heinrich Gassmann (1913), die in 1937 eveneens uit Duitsland naar Nederland vluchtte. In 1942, Heinrich zat destijds al een aantal weken in kamp Westerbork gevangen, trouwde het stel in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. Op 15 juli van dat jaar voegde Inge zich vervolgens bij haar man in Westerbork.
‘Mijn man heeft destijds een verzoek ingediend bij de Nederlandse kampcommandant – dat was nog ten tijde van het vluchtelingenkamp – of hij met mij mocht trouwen. Hij kreeg er welgeteld één dag verlof voor. Hij kwam toen naar Amsterdam en vanaf zijn woning aan het Merwedeplein zijn we lopend naar de Schouwburg gegaan. De tram mochten we toen als Joden al niet meer gebruiken. Met een ster op mijn jurk ben ik getrouwd. Onze huwelijksreis was een enkele treis kamp Westerbork.’
Centraal in het in 1999 afgenomen interview met Inge Gassmann stond de positie van haar man Heinrich die als plaatsvervangend leider van de ‘Fliegende Kolonne’ in kamp Westerbork functioneerde. De Fliegende Kolonne werd in het najaar van 1942 opgericht om mensen te helpen met hun bagage bij binnenkomende en uitgaande transporten. Daarnaast assisteerden de vaak jonge vrouwelijke leden van de FK – die te herkennen waren aan hun bruine uniformen – bij de controle van binnenkomende postpakketten. Van juli 1942 tot september 1944 werden er twee keer in de week tussen de 5.000 en 10.000 postpakketten aan kamp Westerbork geleverd.
‘We moesten soms hele nachten doorwerken bij de FK. Dan zaten wij, leden van de FK, dan aan zo’n tafel met een SD’er erbij. Die pakten dan de lekkerste dingen eruit. Helmen vol kersen, of blikken sardines. Als dan verder alles goedgekeurd was moesten wij een stempel zetten. De volgende dag werden de pakketjes naar de mensen in de barakken gebracht.
Ster op mijn jurk
'Hij kwam toen naar Amsterdam en vanaf zijn woning aan het Merwedeplein zijn we lopend naar de Schouwburg gegaan. De tram mochten we toen als Joden al niet meer gebruiken. Met een ster op mijn jurk ben ik getrouwd. Onze huwelijksreis was een enkele reis kamp Westerbork.'
Op een gegeven moment kwamen wij als FK-leden in contact met leden van de ondergrondse. We moesten gegevens overtypen. Van de centrale registratie in kamp Westerbork moesten we een clandestiene cartotheek maken, maar ik kan me herinneren dat we ook “dodenlijsten” van mensen in Ravensbrück hebben zitten maken. Hoe we daar aan kwamen weet ik niet meer. Waarschijnlijk via dezelfde ondergrondse.’
Door het werk van Heinrich wist het echtpaar Gassmann meer dan tweeënhalf jaar van transport gevrijwaard te blijven. Na de bevrijding werkte Inge vanwege haar kennis van de Engelse taal een tijdlang als tolk voor het Canadese leger.
Eind juni 1945 keerden Heinrich en Inge Gassmann terug naar Amsterdam. In 1951 werd hun dochter geboren, later volgde een zoon. Van een zogenaamd kampsyndroom, zo verklaarde Inge in 1999, hebben zij en haar man nooit last gehad.
‘Toch heb ik wel nachtmerries gehad. Vooral van het weeshuis in Westerbork waar ik ook nog korte tijd heb gewerkt. Al die kleine kinderen… als ik me dan voorstel wat er met hen is gebeurd. Al die kinderen die huilden om hun moeder. Het zijn vreselijke beelden geweest. Beelden die ik nooit vergeten ben.’