Voor haar promotieonderzoek las historica Eva Moraal enkele jaren geleden het dagboek van Hans Bial (1911). Op verzoek van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork deed ze onlangs nog eens over. ‘Ik ging na het lezen bij mezelf te rade en kwam erachter, enigszins geschokt, dat Hans Bial ten tijde van het dagboek dezelfde leeftijd had als ik nu.’
Hans Bial
- Voornaam
- Hans Walter
- Achternaam
- Bial
- Geboortedatum
- 14 januari 1911
- Geboorteplaats
- Bad Elster
‘Wat ook nog gaat gebeuren, deze Westerborksche Liebelei, die zal ik nooit betreuren.’
‘Vannacht heb ik jou gezien – in een droom!’ schreef Hans Walter Bial op 6 december 1944 in zijn brievendagboek aan zijn reeds gedeporteerde vriendin Henriëtte Brandel. ‘Ergens – in vrijheid – op straat.’ Zoals het een droom betaamt was er wel iets vreemds aan de hand. Henriëtte zag eruit als een oud, voornaam moedertje van rond de eeuwwisseling. Maar ‘je gezicht was jong, zoals ik het ken. En ik vroeg me verwonderd af wat je daar deed, ik dacht dat je in Theresienstadt zou zijn. En toen zei jij: “PST! Ik ben ondergedoken!” Je beroerde met je vinger je ster en ging verder: “Je gelooft toch niet dat ik ben meegereisd. Ik ben natuurlijk onderweg uitgestapt.’’’ Hans Bial schrok wakker. ‘Als het toch waar zou zijn!’, exclameerde hij.
Op 6 december 1944 zat Hans Bial al meer dan twee jaar opgesloten in doorgangskamp Westerbork. Die twee jaren waren het slotakkoord van een lijdensweg die begon toen in 1933 Hitler aan de macht kwam in Bials thuisland Duitsland. Succesvol zakenman Bial, manager van een groot concern, zag zijn wereld kleiner en kleiner worden en hij besloot te vluchten. Ook zijn vader, arts Arthur Bial, vluchtte na de beruchte Kristallnacht naar Nederland. Dat zij uiteindelijk toch door de nazi’s zouden worden ingehaald en beiden in doorgangskamp Westerbork terechtkwamen, was een lot dat zij met veel Duits-Joodse vluchtelingen moesten delen.
Terwijl Hans in eerste instantie nog vrij was, werd zijn vader Arthur al vrij snel naar het toen nog vluchtelingenkamp Westerbork gestuurd. Als arts werd hij meteen ingezet in een speciale tot ‘ziekenhuis’ benoemde barak. Met de komst van duizenden kampingezetenen vanaf juli 1942 zag de kamporganisatie zich genoodzaakt het kleine kampziekenhuis flink uit te breiden. Een jaar later functioneerde in Westerbork een volledig ziekenhuis met kampgevangene Dr. Spanier aan het hoofd, en met Arthur Bial als zijn plaatsvervanger en hoofd van de Polikliniek.
Een belangrijke reden voor Hans Bial om uiteindelijk te besluiten toch naar kamp Westerbork te komen was zijn vaders positie in zowel het ziekenhuis – waarin werk en verblijf lange tijd bescherming tegen transport bood tot de Duitsers te weinig 'Transportunfähigen' hadden en ook het ziekenhuis eraan moest geloven – als in het kamp als 'Alte Lagerinsasse'. Deze bescherming strekte zich uit tot directe familie. Terwijl Hans Bials kersverse vrouw Maria Karolina Oestreicher, fotografe en beter bekend onder de naam Maria Austria, besloot onder te duiken, vertrok Hans in de zomer van 1942 naar Westerbork.
In Westerbork maakte Hans Bial zich in zijn positie als chef van de kartotheek – opmerkingen in zijn dagboek maken aannemelijk dat hij ook werkte (of samenwerkte) voor de 'Antragstelle' die ging over mogelijke vrijstellingen – sterk voor kampingezetenen en probeerde zoveel mogelijk van hen uit de transporten te halen.
En hij ontmoette Henriëtte Brandel.
In 2006 begon ik aan mijn promotieonderzoek naar de egodocumenten van kamp Westerbork. Daarbij stuitte ik al snel op het dagboek dat Hans Bial in de laatste zes maanden van het bestaan van doorgangskamp Westerbork bijhield. Voor mijn onderzoek bleek het een buitengewoon waardevolle bron. Het dagboek gaf een beeld van het kamp ná de grote transporten bezien vanuit de positie van een gewone, niet heel prominente, Duitse Jood. Vijftig jaar later, bij het voorwoord tot de uitgetypte versie van zijn dagboek, onderstreepte Bial dit ook: ‘Ik ging pas schrijven toen alles al voorbij was. Toen, spreekwoordelijk gesproken, slechts nog rookdampen boven het slachtveld hingen.’
Leeftijdsgenoot
Waarom viel mij dit nu op en niet toen ik het dagboek voor de eerste keer las? Ik ging bij mezelf te rade en kwam erachter, enigszins geschokt, dat Hans Bial ten tijde van het dagboek dezelfde leeftijd had als ik nu. Niet langer las ik een verslag van wat ik altijd als een oudere man had beschouwd, maar van een leeftijdgenoot die op zijn 34ste verjaardag plots besefte dat zijn beste jaren eigenlijk al voorbij waren en die, als hij vrij kwam, in het gunstige geval weer opnieuw moest beginnen, waar andere mannen al met achttien of negentien jaar mee begonnen.
Maar toen mij werd gevraagd om voor de zeventigjarige herdenking van de bevrijding van kamp Westerbork een portret over Hans Bial te schrijven, wist ik niet zo goed hoe ik dit kon invullen. Ik wilde niet ‘gewoon’ een biografisch stukje schrijven, dat uiteindelijk toch vooral een opsomming van feiten is.
Ik besloot Hans Bials dagboek opnieuw te lezen. Dit keer niet als onderzoeker, maar als Eva Moraal – zelfs al zijn die twee niet volledig uit elkaar te halen. Toen ik dat ging doen, vielen mij heel andere dingen op dan voorheen als onderzoeker.
Niet voor niets begon ik dit ‘egodocument over een egodocument’ met Bials droom over Henriëtte. Misschien wel het belangrijkste dat mij opviel bij herlezing was dat het dagboek, ondanks de vele bespiegelingen over het (dagelijkse kamp)leven, misschien wel in de allereerste plaats een liefdesverklaring is.
Henriëtte is de reden dat Hans zijn pen oppakte en weer neerlegde. Henriëtte is degene waar hij steeds weer bij terugkeerde. In het dagboek spreekt hij geregeld rechtstreeks aan haar. Bij alles wat hij deed was Hetty in zijn gedachten. Hij probeerde eindelijk 'Gone with the Wind' te lezen, omdat zij hem dat aanraadde. Hij probeerde zich voor te stellen hoe ze sliep, waar ze nu was. Hij vroeg haar zelfs of ze ook Sinterklaas vierde. Dat mensen het amper meer over Hetty hadden zodra zij weg was, deed Hans pijn. Hij voelde zich alleen, schreef hij op 26 september 1944. Zes maanden na haar vertrek schreef hij dat het hem leek alsof ze slechts een paar dagen geleden was vertrokken. Hetty, zijn Westerborkgeliefde, bezocht hem zelfs in zijn dromen.
Waarom viel mij dit nu op en niet toen ik het dagboek voor de eerste keer las? Ik ging bij mezelf te rade en kwam erachter, enigszins geschokt, dat Hans Bial ten tijde van het dagboek dezelfde leeftijd had als ik nu. Niet langer las ik een verslag van wat ik altijd als een oudere man had beschouwd, maar van een leeftijdgenoot die op zijn 34ste verjaardag plots besefte dat zijn beste jaren eigenlijk al voorbij waren en die, als hij vrij kwam, in het gunstige geval weer opnieuw moest beginnen, waar andere mannen al met achttien of negentien jaar mee begonnen.
Acht jaar eerder vond ik het dagboek van Hans Bial vooral ongrijpbaar. De man achter de, zoals ik dat toen interpreteerde, doorgaans nuchter en zakelijk opgeschreven bespiegelingen over de hopen, wensen en dagelijkse strubbelingen van de resterende kampbewoners, kon ik slechts moeilijk vatten. Ik dacht dat het misschien mede aan zijn lastige Duits lag, dat de nuances me soms wellicht ontgingen. Die ongrijpbaarheid viel mij ook nu weer op en de taal bleef lastig, maar gaandeweg begon ik in te zien dat die ongrijpbaarheid misschien wel een van Hans Bials belangrijkste manieren was om om te gaan met de moeilijke situatie waarin hij zich bevond.
Hoe moest hij de tragiek van zijn keuze om in het kamp te blijven en niet met Henriëtte te zijn meegegaan onder woorden brengen? Hans probeerde het op zijn eigen rationele, alles in ogenschouw nemende wijze, maar besefte ook zelf al hoe vreselijk moeilijk dat was. Af en toe ontsnapte hem toch ook de emotie, zoals wanneer hij schreef over hoe sommige andere vrouwen wel mochten blijven en zijn Hetty niet. ‘Daarmee kon zo’n domme gans blijven, en moest jij weg.’
Hoe kon Bial ook schrijven over dit nieuwe Westerbork dat in de eerste weken na Henriëtte’s transport al zo goed als bevrijd leek te zijn, maar toen toch weer niet. Het was ongelooflijk dat op iets meer dan 100 kilometer de geallieerde troepen lagen, aldus Bial op 1 december 1944, zo gewoon was al snel het kampleven weer. Er verscheen zelfs even een trein in het kamp, zij het een smalspoortrein, en gedurende de winter van 1944-1945 was er sprake van een mogelijke 'Austausch' van Joden met Duitse burgers in neutrale landen.
En de Duitsers deden tot op het allerlaatste moment alsof er niets aan de hand was. Precies een maand voor de bevrijding van het kamp bevalen zij dat er grond gereed moest worden gemaakt om te zaaien, omdat het kamp vanaf de herfst geheel zelfvoorzienend zou moeten zijn. ‘Jawel, je hebt het goed gelezen,’ schreef Bial, ‘ze houden er rekening mee in de herfst hier nog te zijn!’ En zo mogelijk nog absurder: in de wintermaanden van dat jaar kon je haast nog beter in Westerbork verblijven dan in het uitgehongerde Amsterdam. ‘In vergelijking met de omstandigheden daar leven wij hier waarachtig als in een paradijs,’ schreef Bial op 16 januari 1945.
Wat mij ook veel duidelijker werd dan voorheen, was Bials heel belangrijke (stijl)middel om deze ongrijpbare wereld te kunnen vangen: zijn, zwarte – Joodse – humor. Keer op keer komt die om de hoek kijken. Op 24 september ’44 beschreef Bial SD’ers in het kamp. 'Het is toch een eigenaardige wereld – dat Westerbork! Men wandelt er zij aan zij met zijn beulen.’ Vreselijke gebeurtenissen kan Bial alleen beschrijven door gebruik te maken van ironie en cynisme. ‘Vanochtend zijn weer 7 mannen doodgeschoten. Men zegt dat het de laatste executie in Westerbork zal zijn geweest, want de commandant vindt dat het er te veel zijn,’ schreef Bial op 28 oktober 1944, om kort toe te voegen: ‘Wij vonden dat al bij de eerste keer.’ Afstomping is aan de orde van de dag.
Het dagboek is doorzeemt van wantrouwen. Haast iedere dag pende Bial zijn bedenkingen op over wat de Duitsers nog van plan waren, met het kamp en diens ingezetenen, nu de bevrijding naderbij kwam. En als ze inderdaad in het kamp bevrijd zouden worden, wat zou er gaan gebeuren met hem en andere statelozen? Hij en zijn vader gingen alvast Nederlands met elkaar spreken. Het continue afwegen van zijn positie, overigens ook ten opzichte van de andere kampingezetenen, de continue analyse van de voortgang van de geallieerden en de bewegingen van de Duitsers in het kamp was evengoed een manier om met de onzekerheid om te gaan.
Bij herlezing viel mij ook ineens op hoe aanwezig het doorgangskamp eigenlijk nog was. Overal zag, rook en hoorde Bial het oude kamp. Zoals op 20 november 1944 toen Hans een briefje van Henriëtte vond met een gedichtje ter gelegenheid van hun 1-jarig jubileum. ‘Wat ook nog gaat gebeuren, deze Westerborksche liebelei, die zal ik nooit betreuren.’ Of toen Bial en enkele anderen in oktober ‘44 de coulissen van de oude Westerborkrevue verbrandden – velen floten de oude liedjes mee, iets wat Bial niet goedkeurde. Bial overdenkt hoe Hetty en hij het toen nooit zouden hebben geloofd als iemand hen had gezegd dat ze in een tijd leefden waarvan ze ooit zouden zeggen dat die mooi was – ze waren immers nog bij elkaar. Ze hadden diegene voor gek verklaard. En toch was het zo.
Ja, meer nog dan die eerste keer werd ik door Bials dagboek meegesleept. Ondanks dat ik de afloop kende voelde ik zo sterk de spanning, de hoop en de vrees van die laatste maanden in gevangenschap. Wat ging er met hen gebeuren? Wat was er met Henrïette gebeurd? Gek werd Bial af en toe van de weinige berichten die tot het kamp doordrongen. ‘Ergerlijk hoe in deze opwindende dagen wij slechts af en toe een krant zien en op oncontroleerbare berichten zijn aangewezen,’ aldus Bial op 25 januari 1944.
En toen kwam eindelijk, op 12 april, de bevrijding. De Canadezen waren al bij de kampboerderij en ook Bial rende ze tegemoet. ‘Ik wist niet dat ik nog zo kon lopen,’ schreef hij. In de weken die volgden waren er feesten en dankdiensten, tegelijkertijd kwamen de eerste NSB'ers naar het kamp om door de Joodse ingezetenen zelf bewaakt te worden. Plots vrij te zijn bleek maar moeilijk te bevatten. Op 4 mei 1945 schreef Bial: ‘Zo veel licht kunnen de ogen na twaalf jaren duisternis niet zomaar verdragen.’
En het lot van zijn Henriëtte? Dat was het belangrijkste nieuws waar Hans op wachtte. Langzaamaan sijpelde de gruwelijkheden door. Twaalf mei 1945 kreeg Bial het nieuws te horen: ‘Hetty is dood!’ Eerst zakte hem de moed in de schoenen: alles leek voor niets, het dagboekschrijven, dat hij in Westerbork was gebleven, misschien zelfs zijn verdere leven. Maar Hans wist ook dat hij niet de enige zou zijn die een soortgelijk bericht zou krijgen. Het zou een succes voor de Duitsers zijn als hij en anderen bij de pakken zouden neerzitten. Men moest standvastig zijn. Strijdlustig concludeerde hij: ‘Nee, niet vergeten, nooit vergeten – maar de tanden op elkaar bijten!’
Hans Bial mocht uiteindelijk in de zomer van 1945 het kamp verlaten. Hij keerde terug naar Amsterdam waar hij als verkoopleider bij een handelsonderneming werk vond. In 1950/51 liet hij zich tot Nederlander naturaliseren. Bial was in 1945 al gescheiden van Marie en hertrouwde enkele jaren daarna met Julie Spitz, die op haar beurt gescheiden was van Izak de Vries. Met Julie en zijn twee stiefkinderen bouwde Hans Bial een tweede leven op in Amsterdam. Hij stierf in 2000. Vader Arthur Bial werkte na de bevrijding enige tijd als arts voor het Canadese leger. Hij stierf in Amsterdam in 1954.