Gusta Goldschmidt

In het boek “Verplicht Gelukkig” probeerde schrijfster Saskia Goldschmidt de niet vertelde verhalen van haar zwijgende vader en zijn Joodse familie te achterhalen. Eén van deze familieleden was Gusta Van Royen-Goldschmidt (1913), Saskia’s tante, die in de zomer van 1944 in kamp Westerbork terechtkwam.

Gusta Goldschmidt

Gusta Goldschmidt, het één na jongste kind in het Joodse gezin van de thee- en koffiehandelaar Maurits Goldschmidt en Adèle Koppel. Net als haar drie broers leert ze al jong een muziekinstrument te bespelen. Eerst viool, daarna piano, en als ze begin jaren dertig een concert bijwoont van de legendarische Wanda Landowska, die het klavecimbel uit de vergetelheid heeft gehaald, weet Gusta wat ze wil. Ze gaat naar St. Leu-la-Forêt, een klein plaatsje bij Parijs, waar Landowska concerten en openbare lessen geeft. Er komt een illuster publiek waaronder schrijvers, beeldende kunstenaars en componisten zoals Poulenc en Ravel. Daar, te midden van andere jonge musici, studeert Gusta zes jaar lang met veel enthousiasme. Ze wordt een gedreven klaveciniste en ontmoet er de fluitist Everard van Royen, met wie ze in 1939 naar Nederland terugkeert. Samen vormen ze een muzikaal duo en oogsten met sonaten van J.S. Bach en G.F. Händel veel succes

De oorlog
Vlak na de bezetting trouwt Gusta met Everard van Royen, die niet-Joods is, waardoor ze in eerste instantie geen rechtstreeks gevaar loopt. Maar in 1943 wordt het paar gearresteerd na een inval in hun huis, waarbij bewijzen gevonden worden dat ze hand- en spandiensten verrichtten voor het verzet.
Gusta zit als Joods strafgeval in concentratiekamp Vught. Dankzij een plek in het Philipscommando wordt ze niet gedeporteerd. In juni 1944 worden alsnog de in Vught aanwezige Joodse strafgevallen op transport naar Westerbork gezet, met als eindbestemming Polen. Wie ervoor gezorgd heeft dat de S uit haar dossier verwijderd werd is niet bekend, maar Gusta dankt er haar leven aan, want hierdoor mag ze in Westerbork blijven. In april 1945 moet ze, zoals ze iedere dag doet, het kantoortje van een Duitse officier schoonmaken. Ze heeft geen zin om het vloerkleed buiten uit te kloppen. Als de Duitser haar uitfoetert met de uitroep: ‘Was, nehmen Sie den Teppich schon nicht mehr auf!’ is duidelijk dat de geruchten van een op handen zijnde bevrijding op waarheid berusten. Een paar dagen later is het zover. En op 13 april, een dag nadat de SS’ers het kamp hebben verlaten, loopt er voor het eerst een bezoeker het kamp binnen. Het is haar echtgenoot Everard, die al eerder vrijgekomen is, maar zich in Drenthe ophoudt om in de buurt van Westerbork te zijn. Hij komt voor zijn vrouw, en als hij bij de slagbomen van het kamp, nu bewaakt door jongens van de Joodse ‘ordedienst’ staat te wachten tot hij binnengelaten zal worden, komt Gusta hem tegemoet rennen.

Alma Musica
Na de oorlog pakte Gusta haar carrière als musicus op, vooral door duo-concerten met Everard van Royen. Ze ontdekt dat in de voorbijgegane jaren veel musici gewoon door hebben gewerkt en Gusta en Everard worden niet overal als vanzelfsprekend verwelkomd. Het kost veel moeite om in de muziekkringen opnieuw een plek te veroveren. Everard richt een eigen kamermuziekensemble op met de bezetting fluit, hobo, strijktrio en klavecimbel: Alma Musica. Het sextet, dat zich specialiseert in het spelen van muziek uit de 17de en 18de eeuw, heeft veel succes in binnen- en buitenland. Er wordt intensief gerepeteerd, altijd bij Gusta en Everard thuis en er wordt veel opgetreden, in het Concertgebouw in Amsterdam, maar ook in Frankrijk, Engeland, Italië en zelfs in Duitsland. Amerika mogen ze niet in, omdat Haakon Stotijn, de hoboïst, communist is. In Parijs worden de eerste grammofoonplaten van het ensemble gemaakt.

De luitmoeder van Nederland
Aan het eind van de jaren vijftig raakt Gusta geïnteresseerd in de luit en als Alma Musica in 1964 wordt opgeheven, besluit ze, inmiddels moeder van een dochter en gescheiden van Everard van Royen, haar carrière als klaveciniste op te geven en zich helemaal op de luit te concentreren. Ze houdt zich intensief bezig met de literatuur van dit instrument en adviseert professionele spelers, luitbouwers en snaren-makers. Zij brengt deze ook met elkaar in contact en legt zodoende de kiem voor verdere ontwikkelingen. Later maakt ze samen met een leerling getwijnde darmsnaren die in de luitwereld begeerd worden. Als uitvoerend musicus is ze betrokken bij uitvoeringen van Syntagma Musicum, Studio Laren en bij de opname van Monteverdi’s Vespers. Maar vooral het lesgeven speelt een grote rol, en dit doet zij met hart en ziel. Ze opent een luitklas aan het “Muzieklyceum” in Amsterdam (later opgegaan in het Sweelinck Conservatorium). Als luitlerares is ze bijzonder geliefd bij haar leerlingen en haar huis is een zoete inval voor muziekliefhebbers. Na haar pensioen wijdt ze zich aan de uitgave van haar bewerkingen voor luit van de vioolsonates en partita’s van Bach.

Passie

Gusta was een gedreven mens. Ze stortte zich met passie in alle verschillende muzikale activiteiten en met haar enthousiasme inspireerde ze velen.

De laatste jaren
Gusta was een gedreven mens. Ze stortte zich met passie in alle verschillende muzikale activiteiten en met haar enthousiasme inspireerde ze velen. Over de verschrikkingen van de oorlog en het verlies van veel dierbaren sprak ze weinig. Tot haar dood maakte ze muziek. Toen ze door een gebroken duim niet langer luit kon spelen, keerde ze terug naar het pianospel, eerst op een moderne piano, later op een fortepiano. Ze nam les en studeerde vijf uur per dag, wat volgens haar ook een goede remedie tegen de artrose was. Ze hechte aan haar onafhankelijkheid, fietste op een driewieler door Amsterdam om haar boodschappen te doen, bracht de zwervers in het park te eten en stierf uiteindelijk, tweeënnegentig jaar oud, achter de piano. Op de lessenaar stond een fuga in gis klein van Johann Sebastian Bach.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.