Met zijn lied ‘Waar bleven de Joden van Amsterdam’ gaf Hans Krieg een stem aan mensen zoals Eli Kulker (1904) die waren teruggekeerd uit de kampen in het vroeger zo Joodse, maar nu voor hen ontheemde Amsterdam. Samengesteld in samenwerking met Hans Richard Gobes.
Eli Jacobus Kulker
‘Waar zijn al die venters met fruit en met bloemen
en waar is de voddeman, die altijd kwam.
Waar zijn de tienduizenden hier niet te noemen.
Waar zijn toch de Joden van ons Amsterdam?’
In 1947 schreef componist en kampoverlevende Hans Krieg (1899-1961) een lied over de verdwenen Joodse gemeenschap van Amsterdam. Met ‘Waar bleven de Joden van Amsterdam’ vertelt Krieg het verhaal van de ruim 80.000 Joden die vanaf juli 1942 in minder dan vijftien maanden uit de stad werden weggevoerd. Eind september 1943 verklaarden de nazi’s Amsterdam – en daarmee Nederland – definitief ‘Jodenvrij’.
Tot de Joden die lang in Amsterdam mochten achterblijven behoorden enkele honderden diamantbewerkers. Diamanten waren voor de Duitse oorlogsvoering erg belangrijk. Joodse diamantbedrijven en hun medewerkers verkregen kort na de inval van de nazi’s daarom een speciale positie. 500 diamantbewerkers en 300 handelaren werden door de bezetter geselecteerd, kregen een stempel op hun persoonsbewijs en werden voorlopig van transport gevrijwaard. De meeste van deze 800 mannen en hun gezinnen vertrokken pas met de laatste treinen in september 1943 uit Amsterdam naar kamp Westerbork.
Diamantklover Eli Jacobus Kulker zat op dat moment al een paar maanden in het kamp gevangen. Samen met ongeveer 200 collega’s was hij in februari 1943 als represaillemaatregel – de nazi’s vermoedden dat de diamantbewerkers een deel van hun voorraad achterhielden – naar kamp Vught gezonden en in juli 1943 vervolgens naar Westerbork overgebracht.
In kamp Westerbork verbleef Kulker met zijn vrouw Djumka in één van de grote woonbarakken. Hij in de mannenzaal, zij in het gedeelte waar de kleine kinderen en vrouwen zaten. In november 1939 was hij met de uit Praag afkomstige Djumka Hanikyr getrouwd en had het stel een appartement boven dat van Eli’s ouders betrokken.
Gered
Vier jaar later zouden zijn huwelijk en zijn opleiding als diamantbewerker het leven van Eli Kulker redden.
Vier jaar later zouden zijn huwelijk en zijn opleiding als diamantbewerker het leven van Eli Kulker redden. Als diamantklover werd hij in eerste instantie al van vertrek naar het Oosten vrijgesteld en nadat uit onderzoek bleek dat zijn vrouw halfjoods was – in februari 1944 werd Djumka vrijgelaten – was zijn positie in het kamp nog verder versterkt. Eli werd zelfs uitgekozen om aan het werk te gaan in een zogenaamde Aussen Kommando. Met tientallen anderen werd hij tewerkgesteld bij het SD-hoofdkwartier in het Gelderse Velp. Vlak na Dolle Dinsdag, begin september 1944, wist hij met een andere kampgevangene hier vandaan te ontsnappen. In de onderduik maakte Eli vervolgens de bevrijding mee.
In 1947 woonde Eli met zijn vrouw inmiddels weer in Amsterdam en was daar werkzaam als handelaar in diamanten. Veel directe familie had hij niet meer over. Zijn vader Barend was in november 1942 een natuurlijke dood gestorven, zijn moeder Sara was vlak voor zijn aankomst in Westerbork in juli 1943 naar Sobibor gedeporteerd en daar in de gaskamer direct om het leven gebracht. Zijn enige zus Hetty is in 1946 vertrokken naar Palestina.
Hans Kriegs lied over de verdwenen Joden van Amsterdam was dus evenzeer van toepassing op Eli Kulker als dat op Krieg zelf was. Ook Kulker miste zijn ouders; miste het Joodse Amsterdam.
Maar Eli overleefde. Hij was tot zijn dood in 1986 – Djumka overleed twee jaar later – getuige van het donkere verleden, maar ook van een bescheiden nieuw Joods leven in de Nederlandse hoofdstad. Eli Kulker was er één van de levende antwoorden op een niet te bevatten vraag:
‘Waar zijn toch de Joden van ons Amsterdam?’