Edith Stein-Reinhaus
‘Edith Reinhaus werd op 27 Juli 1911 in het Duitse Burgsteinfurt geboren als oudste dochter van veehandelaar Max Reinhaus en Clara Hirsch. Eén jaar na Edith kwam haar zusje Charlotte, mijn moeder, ter wereld.
In 1926 vertrok de familie Reinhaus naar Dortmund waar vader als commissionair op de veemarkt werkzaam was. Edith hielp al op jonge leeftijd mee met de boekhouding van het bedrijf en was bekend met alle veehandelaren met wie haar vader zaken deed.
Edith zus Lotte emigreerde tegen de wil van haar ouders in 1935 op 23-jarige leeftijd naar een tante in Utrecht, omdat zij als Joodse vrouw geen toekomst voor zichzelf in Duitsland zag weggelegd. Vader Max, een frontsoldaat uit de Eerste Wereldoorlog, probeerde lange tijd de strijd met het opkomende antisemitisme vanuit zijn eigen land aan te gaan. Na de Kristallnacht in november 1938 begrepen echter ook Max en Clara Reinhaus dat zij zo snel mogelijk Duitsland moesten verlaten.
Mijn moeder had in die tijd een relatie met Robert Pollack gekregen, een Duits-Joodse vluchteling die samen met zijn familie in Amsterdam-Zuid de bekende lunchroom ‘Delicia’ op de Beethovenstraat 55 had opgezet. Met hulp van Robert regelde Lotte voor haar ouders en zuster een woning op Beethovenstraat 67, waar Max, Clara en Edith een pension/rusthuis begonnen.
Aan de overkant van de Beethovenstraat woonde destijds een Duitse vluchteling die waarschijnlijk regelmatig in de lunchroom kwam eten. Ernst Stein (1900) (zijn achternaam ‘Mischkowski’ had hij al in het minder Joods-Poolse klinkende ‘Stein’ laten veranderen), geboren in het Duitse Hagen, was handelsreiziger en volgens de verhalen van Edith en Lotte al kort na de Duitse inval actief in het verzet. Edith en Lotte trouwden op dezelfde dag in Amsterdam, op 16 april 1942.
Immens vriendelijk en lief
Ondanks dat zij een zwaar en moeilijk leven had gehad – als kind was zij reeds ziekelijk en ging ze letterlijk gebukt onder een wervelverkromming – herinner ik me haar als een immens vriendelijk en lief persoon die altijd voor anderen klaarstond.
Op 8 november 1942 werd Edith met haar man en ouders naar Westerbork gedeporteerd. Mijn moeder en haar schoonfamilie werden als lunchroomeigenaren aangewezen om in de Hollandsche Schouwburg aan het werk te gaan. Hier moesten ze de mensen die in afwachting van hun transport naar Westerbork in de Schouwburg verzameld werden, van voedsel te voorzien. In september 1943 werden mijn moeder en haar schoonfamilie met het laatste grote transport uit Amsterdam alsnog naar Westerbork gebracht en na enige tijd doorgevoerd richting het Oosten. Alleen mijn moeder zou de oorlog overleven. Haar man, Robbert Pollack, één van de mensen die in de fabriek van Oskar Schindler werkten, stierf slechts één week voor zijn bevrijding aan de ontberingen die hij had moeten doorstaan.
Ook mijn grootouders overleefden de oorlog niet. Zij werden al op 8 februari 1943 naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd en daar bij aankomst direct om het leven gebracht. Tante Edith daarentegen wist door het werk van haar man de bevrijding in Westerbork mee te maken. In het voorjaar van 1944 werd Ernst Stein met een grote groep gevangenen op een SD-hoofdkwartier in Zeist tewerkgesteld. Begin oktober 1944 waren daar nog enkelen van over, waaronder Ernst. Zij besloten samen te ontsnappen, wat lukte. In januari 1945 werd Ernst echter op zijn onderduikadres verraden en naar het politiebureau in Driebergen gebracht. Hier werd hij door zijn vrienden van het verzet bevrijd.
Doordat haar man buiten het kamp te werk was gesteld, was Edith tot oktober 1944 gevrijwaard van transport. Daarna vertrokken er geen treinen meer uit kamp Westerbork en kon Edith in Westerbork achterblijven.
In juni 1945 mocht mijn tante kamp Westerbork verlaten. Na een tijd in Driebergen te hebben geleefd, verhuisden Ernst en Edith naar de Heinzestraat 17 in Amsterdam. Ernst, die tijdens de oorlog gemarteld was, overleed aan de gevolgen van deze martelingen in 1952 en werd op de begraafplaats in Muiderberg ter aarde gesteld.
Edith, een bijzonder goede kok, emigreerde in 1955 naar de Verenigde Staten waar zij enkele jaren als chef in Santa Monica, Californië werkzaam was. In 1960 kwam zij terug naar Amsterdam. Ze ging bij enkele alleenstaande en goed gesitueerde heren als huisdame aan de slag waar zij voor de dagelijkse huiselijke routines inclusief het koken en het huisbeheer verantwoordelijk was.
De laatste jaren van haar leven woonde Edith op de Wielingstraat tegenover de RAI. Eind jaren zestig raakte zij bij een ernstig tramongeluk haar vermogen om te ruiken en proeven kwijt. Koken deed zij voortaan uitsluitend op gevoel hetgeen geen afbreuk deed aan haar kookkunst.
Tante Edith overleed in 1993 aan de gevolgen van een medische operatie. Ondanks dat zij een zwaar en moeilijk leven had gehad – als kind was zij reeds ziekelijk en ging ze letterlijk gebukt onder een wervelverkromming – herinner ik me haar als een immens vriendelijk en lief persoon die altijd voor anderen klaarstond. Ik was haar enige neef en met mijn moeder, haar zuster, haar enige (naaste) overgebleven familielid.’