Fotograaf Sake Elzinga maakte een fotoportret van kampoverlevende Fred Mouw (1938). ‘Het is fototechnisch niet de mooiste foto die we genomen hebben, maar wel degene met het meest bijzondere verhaal.’
De familie Mouw
Toen Sake Elzinga naar het verhaal van Fred Mouw vroeg, viel al snel het besluit dat de foto op deze plek genomen moest worden. Het is de plek waar zeventig jaar eerder Fred Mouw ook stond toen hij als kleine jongen de commandant van kamp Westerbork, Albert Konrad Gemmeker, elke dag zijn huis zag verlaten en een rondje door het kamp zag maken. Het huis waar Fred Mouw bijna zeventig jaar later samen met de overige leden van de Raad van Bestuur van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork een besluit over moest nemen.
Fred Mouw wordt op 14 maart 1938 in Arnhem geboren, waar zijn vader directeur is van een grote schoenenfirma. Hij groeit op in een bijzonder gezin: zijn vader is orthodox Joods, zijn moeder streng protestants. Fred zelf krijgt geen geloofsrichting mee. Wanneer hij twee jaar is, breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Het is het begin van een moeilijke periode voor vooral zijn vader. Waar Fred en zijn moeder worden vrijgesteld van de anti-Joodse maatregelen, krijgt zijn vader er voortdurend mee te maken. ‘Elke maand moest mijn vader naar de Velperweg in Arnhem. Daar moest hij een vergunning halen die hem, als Jood, toestemming gaf om vrij rond te lopen in zijn eigen woonplaats. Ook nadat de avondklok was ingegaan. Dat was een levensverzekering voor hem. Toch voelde hij zich afschuwelijk: aan de ene kant had hij alle vrijheid, maar aan de andere kant had hij die vreselijke vergunning nodig. En hij moest natuurlijk een Jodenster dragen.’
Op 17 september 1944 starten de geallieerden met Operatie Market Garden. De veldslag in en om Arnhem duurt acht dagen. Arnhem wordt niet bevrijd. Fred Mouw en zijn ouders vluchten. ‘We gingen met koffer en al op weg naar Apeldoorn. Daar had mijn grootmoeder die in het verzet zat, een onderduikplek voor ons geregeld. Het was een enorme chaos: duizenden mensen, die elkaar op de weg verdrongen. Met fietsen, bakfietsen, met alles eigenlijk. 90.000 mensen op smalle wegen. De angst was groot. Engelse en Amerikaanse piloten zagen ons voor Duitse troepen aan en schoten. Met z’n allen doken we in de greppel. Ik kan me die tocht als klein kind nog heel goed herinneren.’
Na enkele dagen bereiken ze het onderduikadres in Apeldoorn. ‘We hebben tot 1 december 1944 in een statig herenhuis ondergedoken gezeten. Toen werden we verraden. Mijn vader werd vanuit het Huis van Bewaring naar Westerbork overgebracht. Wij werden vrijgelaten. Mijn moeder was radeloos. Ze is toen naar de SD gestapt met de vraag of ze naar haar man toe mocht. Dat kon. Zo kwam ik samen met m’n moeder in kamp Westerbork terecht.’
De plek
Het is de plek waar zeventig jaar eerder Fred Mouw ook stond toen hij als kleine jongen de commandant van kamp Westerbork, Albert Konrad Gemmeker, elke dag zijn huis zag verlaten en een rondje door het kamp zag maken.
In Westerbork wordt Fred herenigd met zijn vader. Hij blijkt er in de houtzagerij te werken. Het leven lijkt het gezin Mouw in de maanden die volgen weer enigszins toe te lachen. ‘Ik heb het kampleven in Westerbork eigenlijk niet als vervelend ervaren. Ik ben er naar school geweest, heb er krijgertje gespeeld tussen de barakken, verstoppertje. We hebben getold. Alles wat een kleine jongen normaal gesproken doet, heb ik er gedaan. Dat was mijn leven, ik had niets anders. En het eten, dat was er genoeg en niet zo slecht. Het was allemaal redelijk te doen. Mijn ouders leefden in redelijke harmonie. Ook zij hadden het vrij goed. Toch merkte ik dat ze niet echt gelukkig waren. Elke dag, niet alleen bij mijn ouders, maar ook als ik bij vriendjes op bezoek was, werd er gesproken over dé trein. De trein die je zou wegbrengen naar Auschwitz. Men wist inmiddels wat dat betekende. Dat het afgelopen met je zou zijn. Die vreselijke angst, die leefde echt bij de mensen. Tot de tiende april 1945. Dat was de datum waarop wij kanongebulder hoorden en mijn vader mij duidelijk maakte dat de geallieerden ons opnieuw zouden bevrijden.’
Na de bevrijding komt Freds vader in contact met zijn broer Benny in Amsterdam die als enige van de familie de oorlog heeft overleefd. Hij regelt een reisvergunning voor de familie waardoor die uit het kamp mag vertrekken.
Eenmaal buiten het kamp blijkt de Tweede Wereldoorlog op het gezin Mouw een blijvende invloed te hebben gehad. Fred Mouw: ‘Als ik nu naar mijn eigen kleinkinderen kijk, die hebben gewoon een opa en oma. Er is zich een normale familieband aan het vormen. Mijn ouders hebben dat niet gehad. Ik ben enig kind gebleven omdat mijn moeder vanwege één van de nazi-wetten gesteriliseerd moest worden. Mijn ouders zijn dus afgesneden van een grotere familie, van een andere toekomst. Dat – tezamen met de dood van vrijwel de hele familie van mijn vader, het leven onder de constante druk van deportatie in Westerbork, de Slag om Arnhem, van alles wat ze hebben meegemaakt – heeft een litteken bij mijn ouders achtergelaten. En gedeeltelijk ook bij mij.’