Docent Stefan van der Poel van de Rijksuniversiteit Groningen leerde Inge Apt-Joseph (1927) kennen tijdens een onderzoek naar de Joodse geschiedenis van de stad Groningen. In het kort schetst Van der Poel Inge’s levensloop van Stettin tot aan Beth Juliana.
De familie Joseph
Inge werd geboren op 12 februari 1927 te Stettin als dochter van Charlotte Joseph-Hildesheim (1897) en Hans Joseph (1889). Volgens Inge was het huwelijk van haar ouders ‘gesjatjend’ – door de families onderling geregeld.
Rond 1936 kwam het gezin, inclusief broer Herbert die een kleine vier jaar ouder was dan Inge, naar Groningen op de vlucht voor het naziregime. Vanaf het moment dat ze in Groningen arriveerden werd er in het gezin geen Duits meer gesproken. Het gezin vestigde zich in de Otto Eerelmanstraat 10. Inge voelde zich al snel thuis in Groningen. Ze had bijvoorbeeld een bijbaantje bij een bakker in de Folkingestraat, in het midden van de Joodse buurt.
Op 10 juli 1942 werden vader en broer naar een werkkamp in Kloosterhaar gestuurd. Zelf werd Inge met haar moeder op 2 oktober 1942 ’s avonds thuis opgehaald door twee Nederlandse agenten. De bagage stond al gereed. Terwijl Inge en haar moeder zich klaar maakten voor vertrek, gapten de agenten allerlei spulletjes. Moeder werd zo boos dat ze ter plekke allemaal foto’s begon te verscheuren en de agenten toeriep dat ze die in ieder geval niet meer konden meenemen. Te voet gingen ze naar het station in Groningen.
Verscheurde foto's
Terwijl Inge en haar moeder zich klaar maakten voor vertrek, gapten de agenten allerlei spulletjes. Moeder werd zo boos dat ze ter plekke allemaal foto’s begon te verscheuren en de agenten toeriep dat ze die in ieder geval niet meer konden meenemen.
In Hooghalen stopte de trein en moesten ze naar kamp Westerbork lopen. In Westerbork waren toen ook Herbert en vader gearriveerd. Zij werden in een andere barak ondergebracht dan Inge en haar moeder. Over haar tijd in die eerste barak sprak Inge later in een interview voor het Shoah Visual History Archive.
‘Voor privacy maakten wij een gordijn tussen de bedden. Mijn moeder sliep onderop en ik op het bovenste bed. Ik had daar het gevoel dat ik een huisje voor mijzelf kon maken. Het was daardoor een beetje beter, niemand kon je zien. […] Ik las er graag een boek, als afleiding.’
Van het gezin Joseph is Herbert gedeporteerd vanuit Westerbork en vergast in Sobibor. De rest van het gezin overleefde de oorlog in Westerbork. De keren dat ze toch op de lijst stonden wist vader, die bij de Ordedienst werkte en in het bezit was van een IJzeren Kruis uit de Eerste Wereldoorlog (deze onderscheiding had hij meegenomen naar het kamp), hen voor transport te behoeden. Inge werkte aanvankelijk op het land, en later bij de kledingreparatie (uniformen van de Wehrmacht).
Op 12 april 1945 werd het kamp bevrijd, maar de drie gezinsleden bleven nog twee maanden in het kamp om pas eind juni naar Groningen terug te keren. In 1947 besloot Inge naar Nieuw-Zeeland te emigreren waar ze met Wolf Apt, een Duitse Jood, trouwde. Vader overleed in 1948 te Groningen waarna Inge terugkeerde om moeder op te halen en naar Nieuw-Zeeland te brengen.
Inmiddels woont Inge al weer enkele jaren in Israël waar haar beide dochters vanuit Nieuw-Zeeland heen trokken. Inge verblijft in Beth Juliana te Herzlia.