De familie Heller

Voor zijn boek 'Zoo Menschonteerend’ onderzocht Willem Veldkamp het lot van de Joodse Epenaren tijdens de Tweede Wereldoorlog, waaronder de gebroeders Heller en hun beider echtgenotes. Dit portret over de familie Heller is ontleend aan de tekst die Willem Veldkamp voor zijn boek schreef en werd in nauwe samenwerking met hem samengesteld.

De familie Heller

De in 1939 gevluchte Tsjecho-Slowaakse broers Emil en František (Franz) Heller kwamen met hun vrouwen, de gezusters Marketa (Greta) Müllerová (1913) en Edith Müller (1912), in 1940 vanuit Delft naar Epe. De echtparen stonden in Delft op hetzelfde adres ingeschreven en zo was het ook in Epe. Ze hebben hierop enkele plekken gewoond, onder meer aan de Dellenweg. Emil (1903) werkte als leerlooier en op 14 september 1935 huwde hij Edith Müllerová. Franz (1909) was ‘techniker’ van beroep. Franz en Greta trouwden op dezelfde dag als Emil en Edith. Beide huwelijken werden in Praag voltrokken. De Duitsers hadden in oktober 1938 het Sudetenland geannexeerd en dat was voor de twee echtparen de aanleiding zich te beraden over de nabije toekomst. Hun ouders moedigden hen aan het land te verlaten. Ze vluchtten in 1939 naar Nederland, omdat dit land tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal was gebleven. Bovendien had de familie hier zakelijke contacten. 

Toen de broers Heller zich in augustus 1942 voor de Joodse werkkampen moesten melden, doken zij met hun vrouwen onder in Epe bij postbode Arie Buijnes en zijn vrouw Hendrika Bruijnes-Evenboer. Op 25 november 1943 werd Epe opgeschrikt door een arrestatiegolf en ook de Hellers ontkwamen hier niet aan. Men arresteerde ook verzetsvrouw en dagboekschrijfster Bets van Lohuizen. Na haar vrijlating, ongeveer drie weken later, blikte zij terug op de angstige gebeurtenissen. Zij zat in de overvalwagen, toen zij het volgende zag: 

‘Stonden na enige tijd weer stil en waren tot mijn schrik bij Bruynes. Wat zou daar gebeuren? Eerst kwam hij met zijn zoon, ze droegen een zak rogge, toen een Duitscher met een radio en daarna de vrouw met zoon en de familie Heller, 4 Joden die hier vroeger gewoond hadden en plots verdwenen waren. Ze hadden, wat we niet wisten, 14 maanden bij de familie Bruynes gezeten en waren die morgen net iets te laat in de schuilplaats. Ze kwamen niet om de Joden, maar om illegaal werk. ‘t Was zoo zielig die menschen met al hun bagage te zien instappen. Zoo lang goed en toch nog mis.’

Greta en Franz Heller

De SD-agent Gerrit Frederik Stap was betrokken bij de arrestatie van de Hellers. Stap moest zich na de oorlog verantwoorden. In zijn dossier bevindt zich een verklaring van zowel Arie Bruijnes als Greta Heller-Müllerová. Bruijnes:

‘In September 1942 heb ik mijn woning als onderduikers opgenomen de Jodenechtparen F. Heller en E. Heller, afkomstig uit Epe. Op 25 november 1943 te pl.m. 8 uur v.m. stopte er een ‘overvalwagen’ voor mijn woning en er stapten hieruit enige personen gekleed in Duits uniform. Zij bleken inderdaad Duitser. Ook was hierbij tegenwoordig een Hollander, die, zoals mij later bleek Stap was genaamd. Deze was gekleed in het uniform der Nederlandse politie. Ik dacht direct dat zij ontdekt hadden dat wij Joden hadden verborgen doch hierover ging het, zoals mij bleek, in eerste aanleg niet. Mijn woning werd omsingeld en Stap en een Duitser, die later Witt bleek genaamd te zijn, kwamen mijn woning binnen en hadden de leiding. Ik lag nog te bed en werd gearresteerd door Stap. Hij gaf bevel dat ik mij moest aankleden en naar beneden moest komen. De vier Joden hadden kans gezien zich te verbergen in de voor hen gemaakte schuilplaats, zijnde een kleerkast staande op de overloop op de 1e verdieping. Mijn oudste zoon heeft het houten schot, dat de Joden in de kast aan het oog onttrok, op de juiste plaats aangebracht, doch hij werd toevallig in of nabij gemelde kast door Stap aangetroffen. Stap heeft toen een nader onderzoek in deze kast (schuilplaats) ingesteld, het ‘loze’ schot ontdekt en dit met een schroevendraaier geforceerd. Hij vond de vier Joden en heeft deze gearresteerd. Ook heeft Stap in gemelde kast nog een radiotoestel gevonden alsmede een geldbedrag aan zilvergeld groot f 300,-. De Duitser Witt vond in mijn woning een geldbedrag van f 1100,- welk bedrag bestemd was voor onderduikers. Toen Stap de Joden had gevonden zei hij: ‘Nu worden jullie allemaal gearresteerd.’ Hierop werden ook mijn vrouw en beide zoons in arrest genomen. Wij werden in de overvalwagen geplaatst en naar het gemeentehuis te Epe gereden. Na verhoor werden dezelfde middag mijn vrouw en beide zoons op vrije voeten gesteld. Toen wij die dag op het gemeentehuis te Epe aankwamen, waren daar reeds meerdere arrestanten, waaronder ook Joden. Dezelfde avond zijn wij met z’n allen, 21 personen waaronder 7 Joden, naar Arnhem overgebracht en ingesloten in het Huis van Bewaring aldaar. In Arnhem ben ik eenmaal door de S.D.er Witt verhoord geworden. Dit verhoor ging over het feit dat er in mijn woning een radio was gevonden, alsmede de naam van de boekhandelaar Scholten uit Epe genoemd (die reeds voor mij was gearresteerd). Hij legde mij ten laste dat ik van Scholten wel eens illegale blaadjes ter verspreiding had ontvangen. Tot 15 December 1943 ben ik in Arnhem geweest, werd toen naar Vught overgebracht en op 24 mei 1944 naar het concentratiekamp Dachau in Duitsland. Op 30 April 1945 werd ik aldaar bevrijd. In het kamp Vught werd ik nog één keer verhoord en dit verhoor ging over het aantreffen van Joden in mijn woning. Hieruit bleek mij dat men mij de aantreffing van Joden in mijn woning zwaar aanrekende. Het gebeurde meermalen dat, als men in Vught nogmaals werd verhoord, er kans op invrijheidstelling bestond. Dit gold echter niet voor mij, want ik werd daarop naar Dachau gezonden.’

Greta Heller-Müllerová: 

‘In September 1942 ben ik met mijn echtgenoot bij de familie Bruynes, P.T.T.besteller, wonende aan de Officiersweg te Epe, ondergedoken. Ook mijn zuster Edith met haar man Emil Heller doken bij gemelde Bruynes onder. Op 25 november des voormiddags, pl.m. 8 uur, reed er een Duitse ‘overvalwagen’ voor de woning van Bruynes. Wij hadden onderling de afspraak gemaakt, dat, indien er onraad was, wij ons zouden verbergen in een kleerkast op de overloop in de woning van Bruynes, deze kast had een dubbele wand en wij hebben ons toen achter deze dubbele wand verborgen. De woning van Bruynes werd, zoals mij later is gebleken, door de Duitsers omsingeld. Alvorens wij in de bedoelde kast kropen, hadden wij onze beslapen bedden zo goed mogelijk in hun oorspronkelijke toestand teruggebracht. 

Eenmaal in onze schuilplaats te zijn aangekomen hoorden wij dat de woning van Bruynes door meerdere personen werd doorzocht. Een zoon van Bruynes had zich eveneens in deze kast verborgen doch stond voor de dubbele wand, dus aan de andere zijde van ons. Hij had onder meer geholpen door het ‘loze’ schot in de kast aan te brengen. Deze zoon van Bruynes had ook een reden zich te verbergen aangezien hij zich niet voor krijgsgevangenschap had gemeld. Op een gegeven ogenblik hoorde ik echter dat hij werd ontdekt. Of ze hem nu in of buiten de kast aantroffen, weet ik niet. De persoon die de zoon van Bruynes aantrof, sprak Hollands, want ik hoorde hem zeggen: ‘Wat doe jij hier, ben jij onderduiker?’ Ik hoorde toen het ‘loze’ schot in deze kast werd betast en kreeg de indruk dat bedoeld persoon zich verwijderde. Even later vernam ik echter dat een schroevendraaier nodig was, nadat het valse schot ontdekt was. Bijna direct daarop werd dit ‘loze’ schot met geweld geforceerd en werden wij ontdekt door een man, waarvan mij later bleek dat deze Stap was genaamd. Mijn echtgenoot heeft bedoelde Stap bij confrontatie na de bevrijding herkend. 

De Westerborkfilm

Vanaf de zomer van 1943 was kamp Westerbork niet alleen doorgangskamp, maar ook Arbeitslager. Er werd een industriesector in het kamp opgezet, in 1944 op beeld vastgelegd in de zogeheten ‘Westerborkfilm’, vervaardigd door de Joodse kampfotograaf Rudolf Breslauer in opdracht van kampcommandant Albert Konrad Gemmeker. 

De film toont een fragment waarin een van de gebroeders Heller te zien is, namelijk Emil. Met behulp van een machine snijdt hij zolen voor schoenen. De opnamen zijn in 1944 gemaakt, van maart tot en met mei, deels de periode die voor de Hellers zo spannend was. Nabestaanden van Emil kenden deze filmbeelden niet. Het zijn nu de enige bewegende beelden die zij van hem hebben. 

Toen Stap ons daar aantrof en aan mijn zwager vroeg of wij Joden waren, schreeuwde hij: ‘Er uit, Joden.’ Onder bedreiging van een pistool moesten wij daarop tevoorschijn komen. Aangezien wij nog niet gekleed waren, gaf hij ons bevel zulks te doen. Stap bleef in onze onmiddellijke nabijheid toen wij ons aankleedden. Tijdens het wassen van mijn man zei Stap tegen hem: ‘Maak een beetje voort want je gaat niet naar de film.’ Ook met mijn zwager kreeg Stap nog onenigheid. Inmiddels waren er ook twee geüniformeerde Duitsers bij ons gekomen. We kregen bevel onze koffers te pakken en vervolgens moesten wij plaats nemen in de ‘overvalwagen’. Ook Bruynes, zijn vrouw en beide zoons werden gearresteerd. In dezelfde kast waarin wij verbleven is ook nog een radio aangetroffen.

Wij werden vervolgens overgebracht naar het gemeentehuis te Epe. Aldaar aangekomen bleken daar reeds meerdere arrestanten, onder anderen het Jodenechtpaar Northeimer, te vertoeven. Dit echtpaar keerde nimmer terug. In de avonduren werden wij allen naar Arnhem overgebracht, met uitzondering van Mevrouw Bruynes en haar beide zoons, die naar huis konden terugkeren. In Arnhem werden wij ingesloten in het Huis van Bewaring en na verloop van enige dagen zijn wij overgebracht naar het kamp Westerbork. Daar hebben wij zes weken in het strafkamp vertoefd en werden toen in het gewone kamp geplaatst. Tot aan de bevrijding zijn wij in Westerbork gebleven. De overval in de woning van Bruynes had, zoals ik vernomen heb, alleen plaats om met het doel om Bruynes te arresteren. Dat wij, als Joden, door Stap worden ontdekt, was toeval.’

Na een verblijf in de gevangenis van Arnhem zijn de Hellers op 2 december 1943 als strafgevallen geregistreerd in ‘Lager Westerbork’ en opgesloten in barak 67. Joden die zich niet gemeld hadden en ondergedoken waren, kregen doorgaans het predicaat ‘strafgeval’, wat vaak tot gevolg had dat zij met voorrang gedeporteerd werden. 

De Hellers bleven van 2 december 1943 tot 20 januari 1944 als strafgevangenen in barak 67. Vervolgens werd de strafstatus door de kampcommandant opgeheven. Aanvankelijk waren zij vrijgesteld van transport, maar die vrijstelling werd tot twee keer toe opgeheven, waardoor ze in aanmerking kwamen voor wegvoering. Men kan zich voorstellen dat dit grote spanningen tot gevolg had. Maar er was een uitkomst: de broers slaagden er in om op de ‘Stammliste’ te worden vermeld, wat opnieuw uitstel van transport betekende. 

Op de ‘Stammliste’ stonden de namen van Joodse geïnterneerden die leidinggaven aan het kamp ‘of andere belangrijke werkzaamheden verrichtten’, aldus Loe de Jong. Hoewel het de bedoeling was dat deze personen gedeporteerd zouden worden, legden de Duitsers zich erbij neer dat zij in Westerbork zouden blijven toen er geen treinen meer naar ‘het Oosten’ gingen. De Jong beschrijft hoezeer men zich inspande om op de ‘Stammliste’ terecht te komen. Men hoopte als werkkracht aangenomen te worden bij een van de ‘bedrijven’, waaronder ‘een atelier voor het vervaardigen van “nieuwe” schoenen (uit oude die gesloopt werden)’. 

Vanaf de zomer van 1943 was kamp Westerbork niet alleen doorgangskamp, maar ook Arbeitslager. Er werd een industriesector in het kamp opgezet, in 1944 op beeld vastgelegd in de zogeheten ‘Westerborkfilm’, vervaardigd door de Joodse kampfotograaf Rudolf Breslauer in opdracht van kampcommandant Albert Konrad Gemmeker. 

Edith en Emil Heller

De film toont een fragment waarin een van de gebroeders Heller te zien is, namelijk Emil. Met behulp van een machine snijdt hij zolen voor schoenen. De opnamen zijn in 1944 gemaakt, van maart tot en met mei, deels de periode die voor de Hellers zo spannend was. Nabestaanden van Emil kenden deze filmbeelden niet. Het zijn nu de enige bewegende beelden die zij van hem hebben. 

Vermoedelijk zijn de inventieve vermogens en technische vaardigheden van de gebroeders Heller de reden geweest dat zij niet op transport zijn gesteld en wellicht hebben ook goede contacten met een Joodse leidinggevende een rol gespeeld. De Duitse zakenman Hans Bial werkte in Westerbork als chef van de cartotheek en het vermoeden bestaat dat hij zich inzette om kampbewoners vrijgesteld te krijgen. Hij werkte ook voor de Antragstelle die over vrijstellingen ging. Wellicht heeft hij zich ingespannen voor de Hellers. Hij kende hen, want hij schreef op 24 september 1944 in zijn dagboek:

‘Früh mit dem jungen Heller auf der “Via Rachmonis” auf und ab gegangen. Auch S.D.-Leute machten ihren Sonntagemorgen Spaziergang. Ist doch eine eigenartige Welt – das Westerbork!’

En op 24 oktober 1944:

‘In Westerbork und New York ist alles möglich! Heute sehe ich die Brüder Heller die Felle von geschlachteten Schafen behandeln. Die Wolle wird von der Haut gelöst, die Haut dann gegerbt und jetzt suchen sie eine Spindel für die Wolle. Der Speck von den 2 neulich verdorbenen Schweinen wird zu Seife verarbeitet. Alles mit Mitteln wie zur Zeit der Pharaonen, an die ja mancherlei erinnert.’

Op 12 december van hetzelfde jaar:

‘Freddy Röttgen ist aus unserer Gruppe gegangen. Er hat sich zu den Gebr. Heller gemeldet, die ein neues “Patent” in Arbeit nehmen: sie setzen “klompen” in kaputte “rubberlaarzen” um, um damit den Mangel an wasserdichten Schuhen zu beheben. Gewiss eine gute Idee!

Zum Abendbrot auf Einladung von Ulli mit diesem und Brommet bei Wimpie’s.’

De echtparen Heller maakten op 12 april 1945 de bevrijding mee van kamp Westerbork. Vervolgens duurde het nog tot 30 mei voor ze naar Epe terug konden gaan. De bewoners moesten eerst gecontroleerd worden op besmettelijke ziektes en bovendien ging men na of er geïnterneerden waren die een bedenkelijke rol hadden vervuld. 

Arie Bruijnes overleefde het verblijf in kamp Dachau. Zijn zoon Berend, die in Epe de taken van zijn vader had overgenomen, en zodoende in Epe, maar ook elders aan het verzetswerk deelnam, moest zijn werk echter met de dood bekopen. Hij overleed in gevangenschap. Om hem te eren en de gedachtenis aan hem levend te houden, vernoemden verzetsman Aalt van Velde en zijn vrouw Jenni een van hun kinderen naar hem. 

De echtparen Heller bleven na hun terugkeer nog enige tijd in Epe wonen. 

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.