De familie Awerbach

Oud-docent Hans Piek schreef een indrukwekkend portret over de familie Awerbach die meer dan twee jaar in Westerbork verbleven en door naar eigen zeggen 'puur geluk' niet weggevoerd werden naar de kampen in 'het Oosten'. 

De familie Awerbach

‘Una gioia unica’ (een enorme, unieke vreugde), zegt Rachel Zippel Awerbach als ze vertelt over de bevrijding van kamp Westerbork op 12 april 1945. ‘We waren zo blij, er werd gezongen.’ Rachel, vaak Kelly genoemd, overleefde samen met haar ouders, Chaim Awerbach en Josephine Awerbach-Katz, de Duitse bezetting. Ze was het enige kind van Chaim en Josephine dat in leven bleef: broer Raphael sneuvelde bij de verdediging van Rotterdam op 13 mei 1940, zus Hilda en broer Salomon werden in 1943 in Sobibor vermoord.

De ouders van Rachel waren kinderen van Oost-Europese Joden. Chaim werd in Libau, toen Russisch, later Lipaja in Letland, geboren. Zijn ouders kwamen uit Kochanawa, nu in Wit-Rusland. Daar werd eerder Chaim’s zus, Elisehewa Sofia, geboren. De ouders van Chaim zijn dus tussen 1889 en 1892 van Kochanowa naar Libau verhuisd, toen nog een verhuizing binnen Rusland.

Chaim moet in 1913 of 1914 alleen naar Rotterdam gekomen zijn, maar mogelijk was hij daar al eerder: in 1910 vertrok er een Chaim Awerbach met de Rijndam, een van de schepen van de Holland Amerika Lijn (H.A.L.), van Rotterdam naar Boston.

Als Chaim naar de VS is vertrokken is hij daar niet lang gebleven: al in 1913 komt hij in de burgerlijke stand van Rotterdam voor, als alleenstaande.

Dat laatste zou niet lang zo blijven: hij trouwde in 1915 met Josephine Katz, geboren in 1893 in Brody, nu in Oekraïne, maar destijds Oostenrijks. Brody, in Galicië, dat vele malen overging naar een ander land (Polen, Oostenrijk-Hongarije, Sovjetunie, Oekraïne) werd door Joseph Roth, schrijver en geboren in Brody, een ‘godverdoemde stad’ genoemd: het stonk er, verval alom.

Josephine kwam met haar ouders, Juda Meijer Katz en Feige Katz-Blumenfelt via Leipzig naar Rotterdam waar ze in 1909 ingeschreven werden. Twee oudere zussen van Josephine, Sidonie en Henriette, kwamen met man en kinderen ook naar Rotterdam. Beide zussen, één van hun echtgenoten en meerdere van hun kinderen werden vermoord tussen 1942 en 1945.

Zowel Chaim als Josephine zijn voorbeelden van de migratie van Oost-Europese Joden naar het Westen. Of in hun geval de slechte economische omstandigheden, dan wel het in die streken toenemend geweld tegen Joden de redenen voor vertrek waren is niet bekend. Misschien waren beide oorzaken een reden.

Chaim’s eerste inschrijving in Rotterdam is op 30 maart 1914, hij woont dan in op het adres van Brakelstraat 31b. Wat later in dat jaar verhuist hij naar Haringvliet en nog later naar de Vliegerstraat.
Josephine en haar ouders wonen vanaf 1909 eerst aan de Gedempte Bierhaven en daarna op van Brakelstraat 31b. Het zelfde adres waar Chaim inwonend was. Hebben ze elkaar zo leren kennen?

Op 28 oktober 1915 trouwden Josephine en Chaim in Rotterdam. Tot 1923 wonen ze eerst aan de burgemeester Meineszstraat en later aan de Nieuwe Binnenweg. In die periode worden er twee kinderen geboren: Hilda in juli 1916 en Rafael in juni 1918.

In dat zelfde jaar overlijdt de moeder van Josephine, in januari 1918. Het gezin van Josephine en Chaim woont niet lang in Rotterdam: in juni 1921 worden ze uitgeschreven; ‘vermoedelijk vertrokken naar Riga’, merkt een ambtenaar op hun kaart op. Dat lag na het einde van de Eerste Wereldoorlog in Letland, Chaim’s geboortegrond.

Het vertrek uit Rotterdam kan te maken hebben gehad met de faillietverklaring van Chaim in maart 1921. Of ze ook echt naar Riga zijn vertrokken is niet duidelijk, wel dat hun derde kind, Salomon Emanuel, in 1923 in Memel, het huidige Klaipèda in Litouwen, werd geboren.

Kort na de geboorte van Salomon vertrekken ze weer uit Litouwen en gaan naar Antwerpen, waar ze op 7 september 1923, baby Salomon is dan vijf maanden, ingeschreven worden. Ze wonen op de Harmoniestraat 12. Chaim staat te boek als houtkoopman, maar in een briefwisseling tussen diverse instanties van Antwerpen wordt gesteld dat hij handelsvertegenwoordiger is bij de firma I.H. Judey te Danzig, een houtbedrijf.

In Antwerpen wordt het vierde kind, Rachel, geboren op 10 december 1925. Rachel is in 1998 geïnterviewd over haar leven door de USC Shoah Foundation. Van Antwerpen herinnert zij zich weinig, wel iets van de lagere school waar ze heenging en ze vermeldt dat haar vader handelaar in hout was.

Toen ze acht jaar was moest het gezin gedwongen België verlaten. Naar de oorzaak van dat besluit, genomen door het Ministerie van Justitie in Brussel, moeten we raden. In eerdere stukken uit Antwerpen wordt gemeld dat er over Chaim ‘….niets ongunstigs te melden valt’.

Op 12 november 1934 wordt het gezin Awerbach ingeschreven in Den Haag en gaat wonen aan de Roosenboomstraat. De na het overlijden van zijn vrouw alleen levende vader van Rachel, Juda, is in april van dat jaar in Rotterdam gestorven.

De Roosenboomstraat wordt al snel, na twee jaar, in 1936 ingeruild voor de Charlotte de Bourbonstraat, ook in Den Haag. In het interview vertelt Rachel dat ze thuis een Joodse huishouding hadden: Pesach werd gevierd, ze gingen elke sabbat naar de synagoge en ze herinnert zich de Bar-Mitswa van haar broers in 1931 en 1936.

Ze ging in Den Haag naar de openbare lagere school, maar herinneringen daaraan heeft ze niet. Ze ging daarna naar het lyceum.

De dreiging in Duitsland in de dertiger jaren ging voornamelijk langs haar heen: ze vertelt dat er thuis weinig over Duitsland, de nazi’s of Hitler gesproken werd en ook via de radio kregen ze weinig mee.

Maar de Duitse aanval in mei 1940 had wel direct invloed op het gezin: Raphael, toen 21 jaar, was als soldaat gelegerd in Rotterdam en werd ingezet bij de verdediging van het Witte Huis. Daarbij sneuvelde hij, op 13 mei.

Chaim had direct na de invasie naar Engeland gewild, maar was te laat. Bovendien wilde Josephine niet. Over de anti-Joodse maatregelen zegt Rachel dat die ‘piano, piano’ gingen, langzaamaan: na verloop van tijd mocht Chaim niet meer werken, werd de synagoge gesloten en moesten Joodse feesten stiekem plaatsvinden, ‘met de gordijnen dicht’, zoals Rachel het omschrijft.

In 1942 begonnen de razzia’s. Rachel herinnert zich de grote vrachtwagens die rondreden om de Joden op te halen. Het gezin Awerbach werd nog niet opgeroepen omdat ze een andere dan de Nederlandse nationaliteit hadden. Ze kregen meerdere families in hun huis te ‘logeren’, voornamelijk Joodse bejaarden. Rachel noemt het ‘een soort rusthuis’.

Maar op 18 februari 1943 waren ze wel aan de beurt: Duitse soldaten en SS in huis en Chaim, Josephine en Rachel werden met de bejaarden meegenomen in een vrachtwagen en direct op de trein gezet die hen in zes uur naar kamp Westerbork bracht. Daar kwamen ze op 19 februari binnen.
Zus Hilda en broer Salomon waren op dat moment niet thuis.

Rachel beschrijft in het interview kamp Westerbork: de inschrijving, de grote barakken. Ze werden ondergebracht in barak 70, verdeeld in een mannen- en een vrouwendeel met in het midden een soort keuken, het werk.

Weggeslagen hoop

Daar werd de hoop dat Hilda en Salomon nog in leven zouden zijn de bodem ingeslagen: die waren ondergedoken, waarschijnlijk in Ermelo, maar daar ontdekt en opgepakt. Ze kwamen op 29 juni 1943 in Westerbork aan en moesten gelijk door. Of Chaim en Josephine hun kinderen en Rachel haar broer en zus toen nog gezien hebben is niet bekend. Op 2 juli 1943 zijn ze beiden in Sobibor vermoord. ‘Het was moeilijk om weer te beginnen’, zegt Rachel in het interview. ‘Toen we wisten dat mijn zus en broer niet meer terug zouden komen.’

Rachel werkte op het land bij boeren, buiten het kamp. Ze vertrok na het appèl, om half zeven, eten, wassen en barakwerk naar het land en kwam dan rond zeven uur ’s avonds weer terug. Om het kamp uit te mogen had ze een distinctief, een herkenningsteken, op haar overall.

Ze vond het zwaar werk, zat de hele dag op haar knieën. Soms moest ze ook post in het kamp rondbrengen. Haar moeder, Josephine, werkte in het kampziekenhuis en vader, Chaim, had toestemming om het kamp geregeld te verlaten om bijzondere dingen te kopen.

Er was een voortdurende angst om op transport te moeten, al was Chaim vrijgesteld omdat hij de Russische nationaliteit had, vertelt Rachel in het interview. Ze vertelt ook dat ze bovendien naarstig zochten naar andere mogelijkheden voor vrijstelling.

Ze zijn door het oog van de naald gekropen. Op de kaarten van Chaim, Josephine en Rachel worden de verzoeken om vrijstelling van transport vermeld: vanwege Russische- of Letse nationaliteit. Dit deden ze vrijwel direct nadat ze in Westerbork aankwamen. Door die verzoeken kregen ze inderdaad uitstel, tot er in Den Haag een beslissing was genomen. Het duurde tien maanden voor die kwam: op 10 januari 1944 krijgen ze te horen dat ze ‘zum Arbeitseinsatz nach dem Osten’ moeten. Ze moeten dus op transport.

Maar op 20 januari, tien dagen later, krijgen ze opnieuw vrijstelling omdat ze op de Weinreblijst staan; tot 3 februari, want dan wordt ook die vrijstelling opgeheven.

Uiteindelijk kwamen ze op de lijst voor het transport op 4 september 1944. Chaim schreef toen een brief aan kampcommandant Gemmeker, via Kurt Schlesinger, de Joodse leider in het kamp die onder Gemmeker stond. Rachel vertelt dat Gemmeker op die brief reageerde met de woorden: ‘Das ist ein anständiger Jude.’

Ze gingen niet op transport op 4 september en hielden het uit tot het laatste transport op dertien september. Dat dit het laatste transport uit Westerbork was wisten de gevangenen toen nog niet. Ze waren wel op de hoogte van de ontwikkelingen in de oorlog, zoals de landing van de geallieerden op de stranden van Normandië. Dat hoorden ze van de boeren waar ze aan het werk gezet werden.
‘Puur geluk’, zegt Rachel achteraf, als ze over het niet op transport gaan vertelt.

Chaim, Josephine en Rachel konden op 6 juni 1945 het kamp verlaten. Eerder was niet mogelijk, de laatste oorlogshandelingen en de vernielde spoorwegen maakten eerder weggaan onmogelijk. Ze gingen met een privé-auto naar Den Haag, waar ze provisorisch in een appartement terecht konden en ze kregen hulp van niet-Joodse vrienden.

Daarna kwamen ze in Scheveningen te wonen, Mechelsestraat 6, volgens Rachel een groot huis. Hun huis aan de Charlotte de Bourbonstraat bestond niet meer: het was, met veel andere huizen in het Bezuidenhout, op 3 maart 1945 bij vergissing door Engelse vliegtuigen gebombardeerd.

Daar werd de hoop dat Hilda en Salomon nog in leven zouden zijn de bodem ingeslagen: die waren ondergedoken, waarschijnlijk in Ermelo, maar daar ontdekt en opgepakt. Ze kwamen op 29 juni 1943 in Westerbork aan en moesten gelijk door. Of Chaim en Josephine hun kinderen en Rachel haar broer en zus toen nog gezien hebben is niet bekend. Op 2 juli 1943 zijn ze beiden in Sobibor vermoord. ‘Het was moeilijk om weer te beginnen’, zegt Rachel in het interview. ‘Toen we wisten dat mijn zus en broer niet meer terug zouden komen.’

Chaim vond werk maar voelde zich in Nederland niet veilig: angst voor een nieuw conflict, de Koude Oorlog, de oorlog in Korea: genoeg redenen om na te gaan of ze naar de Verenigde Staten zouden kunnen emigreren. Rachel begon een studie aan een privéschool, waar ze Engels, Frans, Duits en stenografie leerde, waarschijnlijk een secretaresseopleiding.

In juni 1948 vertrekken Josephine en Rachel met de Noordam, van de H.A.L., een vrachtschip dat ook passagiers vervoerde naar New York. Of Chaim toen al in de VS was is niet duidelijk. In New York ging Rachel aan het werk als secretaresse.

Josephine reisde al op 13 augustus 1948 weer naar Nederland en Chaim voer tussen februari 1949 en juni 1950 meerdere keren heen en terug van Rotterdam naar New York. Rachel vertelt in het interview dat zij in 1949 terug was in Nederland en dat dit te maken had met ernstige ziekte van haar vader.

Aan het eind van de veertiger jaren werkte ze bij de Verenigde Naties in Genève en ontmoette daar Harry Zippel uit Milaan. Ze verloofden zich op 14 oktober van dat jaar en al snel daarna, op 26 maart 1950, trouwen ze in de grote synagoge in Den Haag. Rachel gaat Italiaans leren en ze vestigt zich met Harry in Milaan, waar ze na vijf jaar in een groot huis kunnen gaan wonen. Harry is werkzaam in het familiebedrijf waar hij uiteindelijk voorzitter van het bestuur wordt. In diverse berichten wordt hij genoemd als filantroop (weldoener).

Rachel en Harry kregen vijf kinderen tussen 1958 en 1966. Rachel hielp op de school van de kinderen en ging later onvermoeibaar scholen langs om het verhaal van de Shoah te vertellen. Dat deed ze zelfs in de VS, waar één van haar kinderen heen was geëmigreerd en rabbijn werd.

Ondertussen was Josephine in 1964 overleden, Chaim overleed drie jaar later in 1967.

Rachel bleef tot op hoge leeftijd actief en stierf, 90 jaar oud, in 2016 in Milaan. In het interview komt ze over als een vrouw die sterk is en haar optimisme behouden heeft.

En dat is bijzonder gezien wat ze in de eerste twintig jaar van haar leven meemaakte.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.