Oud-docent Hans Piek stelde een boeiend portret samen over Annalee en Fred Röttgen, twee Duits-Joodse vluchtelingen die na de oorlog naar de Verenigde Staten emigreerden.
Annalee & Fred Röttgen
- Voornaam
- Alfred Julius Wilhelm
- Achternaam
- Röttgen
- Geboortedatum
- 13 maart 1916
- Geboorteplaats
- Krefeld
In 1995 werden Annalee Röttgen-Priester en Fred Röttgen ieder apart geïnterviewd door medewerkers van de USC Shoah Foundation over hun leven voor, tijdens en na de oorlog. Annalee, die toen ze geboren werd Anneliese werd genoemd, is tijdens het interview meerdere keren emotioneel als ze over haar lotgevallen en die van haar familie vertelt. Fred is bijna het tegenovergestelde: hij vertelt vrij zakelijk wat hem en zijn familie overkwam. Hun gezamenlijke verhaal geeft een indruk van wat Duitse Joden meemaakten.
Alfred werd in 1919 geboren in Krefeld en groeide op in Essen waar zijn vader een worstenfabriek had. Het huwelijk van de ouders van Fred was gemengd: vader Julius was Joods, moeder Hedwig rooms-katholiek.
Fred vertelt in het interview dat zijn ouders in Essen gerespecteerd werden en zegt: ‘Life in Essen was beautiful.' Hij noemt zijn vader ‘niet verlegen’, daarmee bedoelend dat hij, veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, gevraagd en ongevraagd zijn mening gaf.
Of Fred een Joodse opvoeding kreeg is niet helemaal duidelijk, wel vertelt hij dat hij Joodse scholen bezocht en Bar Mitswa deed in Essen. Op 14- of 15-jarige leeftijd verliet hij school om in de fabriek van vader te gaan werken: als leerling worstenmaker. Dat heeft niet lang geduurd want in 1935 vertrok het gezin uit Duitsland waar de anti-Joodse maatregelen toenamen. In december van dat jaar wordt Fred met zijn ouders ingeschreven in Amsterdam. Ze woonden aan de Heerengracht 19, in die tijd (en ook nog tot in de 60-er jaren) een pension.
Julius had een vriend in Amsterdam die het gezin in het begin met geld hielp. Fred vertelt in het interview dat deze vriend die het gezin hielp, zich later bij de NSB aansloot en verbaast zich daar na zoveel jaar nog steeds over.
Fred zocht een functie bij het Joodse Vluchtelingen Comité en werd daar brievenschrijver. Hij haalde ook geld op en werd later telefonist. Na een jaar verhuisden ze naar Uithoorn. In 1942 wordt Fred weer ingeschreven in Amsterdam: Argonautenstraat 30 I. Maar dat was niet met zijn ouders, maar bij de vader van Anneliese Priester, met wie Fred op 10 juli 1942 trouwde.
Paul Priester was samen met zijn broer Kurt en diens vrouw Rosa al in 1933 naar Amsterdam gekomen. Ze moeten vrijwel meteen na de machtsovername door Hitler begin 1933 hebben ingezien dat er in dat Duitsland geen veilige plek meer voor Joden was.
Paul vertrok in 1934 weer uit Amsterdam, naar Praag, om daarna in 1936 met vrouw en twee kinderen, Annalee en haar broer Werner, terug te keren. Ze woonden al snel aan de Argonautenstraat, nr. 30 I.
Het gezin kwam uit Berlijn, Annalee noemt het een ‘happy family’. Vader was afkomstig uit Forst (Brandenburg) en diens vader kwam uit wat nu Tsjechië is. Hij had een bedrijf dat herenkleding maakte en daarnaast een herenmodewinkel aan de Grosse Frankfurterstrasse (nu Karl Marx Allee) in Berlijn. Net als de vader van Fred was hij oorlogsveteraan uit de Eerste Wereldoorlog. Zijn vrouw, Frieda, de moeder van Annalee, geboren in Christburg (toen Oost-Pruisen, nu Dzierzgon, Polen, niet ver van Gdansk), deed de boekhouding.
Het was een gezin waar cultuur belangrijk was. ‘I grew up in music, opera, theatre’, zegt Annalee in het interview en dat haar favoriete opera ‘Lucia di Lammermoor’ is. In het gezin werden de Joodse feestdagen gevierd maar verder was het gezin niet erg religieus, volgens Annalee. ‘Vader deed eigenlijk vooral mee vanwege mijn moeder’, vertelt ze.
Annalee zou naar het Lyceum gaan, deed met goed gevolg toelatingsexamen en werd desondanks niet toegelaten. Ook Werner, haar broer, kreeg met antisemitisme te maken. Hij zat op de middelbare school vooraan. Dat was traditiegetrouw de plek waar de best presterende leerlingen zaten. Op een dag vroeg een leraar aan de klas wie er Joods was. Toen Werner zijn vinger opstak werd hij naar de achterste banken verwezen. Hij kwam met dit verhaal overstuur thuis en dit was het sein om Duitsland te verlaten. Ze namen meubels, linnengoed en de piano mee. Dat moet herfst 1933 geweest zijn.
Annalee was coupeuse en was later, na de Duitse inval, werkzaam bij de ‘Expositur’, onderdeel van de Joodse Raad in Amsterdam. Die baan bij de Joodse Raad had ze te danken aan Fred Röttgen; ze moeten elkaar daarvoor al hebben leren kennen.
Fred vertelt dat het in 1940 nog ‘business as usual’ was, maar dat het in 1941 veranderde met onder meer de registratie van Joodse voorouders. Het was ook in dat jaar dat de broer van Annalee, Werner, na een aanslag op een Duitse ‘Dienststelle’, als gijzelaar werd opgepakt. Hij en nog ongeveer driehonderd Joodse mannen werden naar Mauthausen gebracht. Daar werd Werner op 13 september 1941 vermoord. De brieven die hij schreef heeft Annalee nog. Als ze over het lot van haar broer vertelt zegt ze: ‘Ik kan dit niet, ik kan niet verder.’ Toch gaat ze door en als Werner later in het gesprek nog een keer ter sprake komt raakt ze weer overmand door emoties.
Het volgende jaar trouwen Annalee en Fred, op 10 juli 1942. Ze gingen bij de vader en moeder van Annalee inwonen. Fred, al werkzaam bij de Joodse Raad, hielp mensen die probeerden een paspoort te verkrijgen om zo aan deportatie te ontkomen. Het betrof Joden die hoopten aan te tonen dat ze een nationaliteit hadden van een land waarmee Duitsland goede relaties onderhield (Hongarije, Spanje, Italië, Turkije, Zweden).
Doordat hij zo bij de ‘Zentralstelle für Jüdische Auswanderung’ bekend werd, werd hij ‘uitgeleend’ aan die instelling. Fred vertelt in het interview dat hij soms op de hoogte was van geplande razzia’s en zo mensen kon waarschuwen. Hij gaf mensen ook advies om onder transport uit te komen, bijvoorbeeld aan vrouwen die probeerden hun kind te vrijwaren van transport door de niet-Joodse chauffeur van hun man te laten verklaren dat hij de vader was. Dit soort trucs waren mogelijk wanneer iemand genoeg geld had om dit te regelen.
Uiterste poging
In september 1944 leek het toch nog mis te gaan: Fred en Annalee stonden op de lijst voor wat later het laatste transport, naar Bergen Belsen, zou blijken te zijn. De moeder van Fred deed een uiterste poging hem van transport vrij te krijgen: ze telefoneerde met Ferdinand Aus der Fünten, maar leek geen succes te hebben. Op het laatste moment werd Fred alsnog van de lijst afgehaald.
Het was een truc die de moeder van Fred ook toepaste: ze probeerde Fred te laten ‘ariseren’, wat betekent dat hij volgens de nazi-wetgeving niet meer als Jood werd gezien. Ze liet met behulp van een advocaat iemand verklaren dat hij de vader was van Fred, verwekt toen Julius, de vader van Fred, aan het front zat (in 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog).
Fred en Annalee hebben nog op een andere manier geprobeerd transport te vermijden. Fred deed een aanvraag voor een buitenlands paspoort en via een bevriende kennis (die hij had geholpen naar Zweden uit te wijken) kregen zowel Fred als Annalee een Ecuadoraans paspoort. Ze hebben het niet gebruikt, door de geslaagde ‘arisering’ van Fred leek dit niet meer nodig.
Overigens was Fred voorlopig vrijgesteld van transport, vanwege zijn functie. Annalee was dat ook, omdat zij met Fred was getrouwd en op de ‘Expositur’ werkte. Wel werd Fred een paar keer opgepakt, maar omdat hij een bekend gezicht was kon hij het gebouw waar hij naar toe werd gebracht zo weer uitlopen.
Tot juli 1943: toen moesten Annalee en Fred toch naar Westerbork. Fred kreeg in kamp Westerbork weer een aparte positie: hij onderhield de contacten tussen de Joodse Raad in Amsterdam en die in het kamp. Hij had een vergunning om van het kamp naar Amsterdam te reizen. Annalee bleef dan waarschijnlijk achter in het kamp, al mocht ze in oktober 1943 ook drie dagen op 'dienstreis' naar Amsterdam.
In december 1943 kreeg hij zelfs toestemming om voor onbepaalde tijd in Amsterdam te verblijven en tot in maart 1944 kreeg hij steeds weer toestemming om op reis te gaan. Fred maakte van zijn reizen buiten het kamp gebruik door sigaretten te smokkelen. Die ruilde hij in het kamp voor eten.
Ondertussen had Ferdinand Aus der Fünten, de leider van de ‘Zentralstelle für Jüdische Auswanderung’ (het bureau dat de deportaties in Nederland moest organiseren) in september 1943 in een brief laten weten dat Fred voorlopig van transport was vrijgesteld.
Al deze voorrechten konden echter niet verhinderen dat de ouders van Annalee, Paul en Frieda Priester, toch vanuit kamp Westerbork op transport moesten. Ze werden allebei op 10 september 1943 in Auschwitz vermoord. Paul kwam uit een gezin met vijf kinderen. Twee zussen werden, evenals de zwagers van Paul en een zoon van één van hen in Auschwitz of Sobibor vermoord, een broer is in 1945 in Midden-Europa omgekomen.
Annalee werkte in de kampwasserij waar ze de kleding van de Duitse soldaten waste. Later maakte ze zijden kousen uit parachutestof voor zoals ze zei: ‘... de liefjes van de commandant.’ Annalee vertelt ook dat zij probeerde zo hygiënisch als mogelijk te leven: ze stond eerder dan de anderen op om zich goed te kunnen wassen. Van de mensen die met de trein mee moesten herinnert ze zich de kreten van de vertrekkers, een geluid dat ze niet meer kan vergeten. Ze noemt ook het vervreemdende theater dat aan de vooravond van een transport plaats vond.
In september 1944 leek het toch nog mis te gaan: Fred en Annalee stonden op de lijst voor wat later het laatste transport, naar Bergen Belsen, zou blijken te zijn. De moeder van Fred deed een uiterste poging hem van transport vrij te krijgen: ze telefoneerde met Ferdinand Aus der Fünten, maar leek geen succes te hebben. Op het laatste moment werd Fred alsnog van de lijst afgehaald.
Eind maart 1945 was Annalee totaal verzwakt en door het karige eten was ze, zoals ze zegt ‘opgeblazen als een ballon’. Bij de bevrijding van het kamp op 12 april 1945 was ze blijkbaar toch nog in staat om de bevrijders, Canadese soldaten, tegemoet te rennen en op een van de tanks te klimmen. Ze vertelt: ‘I kissed one of the soldiers, Fred noticed it and was not amused.’
In juli 1945 konden ze naar Amsterdam terugkeren (terugkeer kon en mocht niet meteen: de wegen en bruggen in Nederland waren zwaar beschadigd en van de nog in kamp Westerbork aanwezige mensen werd eerst nagegaan of er sprake was geweest van samenwerking met de bezetter). Ze gingen wonen in het huis dat van de ouders van Annalee was geweest, Argonautenstraat 30 I. Op 9 augustus 1945 werden ze geregistreerd.
Fred vond werk bij een uitgever van boeken, maar ze wisten al snel dat ze weg uit Nederland wilden; zoals voor zoveel Duitse Joden die overleefd hadden lokten de Verenigde Staten. Door flink te sparen en een familielid dat garant wilde staan konden ze in april 1947 naar New York reizen. De eerste indruk van Annalee: ‘Friendly!’
Ze kreeg werk in een naaiatelier waar kleren veranderd werden en Fred werkte in een worstenfabriek; samen verdienden ze 130 dollar. Genoeg om te sparen en te verhuizen naar Los Angeles in California.
Fred werkte daar nog twintig jaar voor hij met pensioen ging. Tot hun spijt kregen ze geen kinderen. Annalee noemde als oorzaak de slechte voeding in kamp Westerbork en de gevolgen daarvan voor haar gezondheid.
Fred overleed in 2007 in Orangecity, California; Annalee in 2014 in New York.