Karl Sternheim

Voor zijn boek 'Zoo Menschonteerend’ onderzocht Willem Veldkamp het lot van de Joodse Epenaren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een van hen was Karl Sternheim, die eind 1944 in kamp Westerbork terechtkwam. Dit portret over Karl is ontleend aan de tekst die Willem Veldkamp voor zijn boek schreef en werd in nauwe samenwerking met hem samengesteld.

Karl Sternheim

Karl Sternheim werd geboren op 31 oktober 1903 in Hannover als zoon van Louis en Getrud Sternheim. In de jaren dertig vluchtten de koopman Karl en zijn ouders uit angst voor de nazi’s naar Nederland. Aanvankelijk verbleef deze Joodse familie in Haarlem, waar Karls zus, Käthe Emilie Funke-Sternheim, woonachtig was. Karl en zijn ouders kwamen een aantal maanden na het uitbreken van de oorlog terecht in het Gelderse Epe. Niet veel later vestigde ook het gezin van de Joodse Otto Paul Ehrlich zich in deze plaats. De Sternheims en de Ehrlichs kenden elkaar uit Hannover en waren bevriend. Otto Paul pleegde in 1942 zelfmoord. Zijn vrouw en dochter bleven in Epe wonen.

In april 1943 ontving Karl een oproep om zich samen met zijn ouders te melden in kamp Vught. Karl, vader Louis en moeder Getrud besloten het niet te doen. Zij wisten zich hierbij gesteund door de uit Epe afkomstige verzetsgroep Het Driemanschap, een samenwerking tussen een kruidenier, een postbode en een hoofdonderwijzer, allen van protestants-christelijke huize, die er samen voor zorgden dat meer dan vijftig Joden de oorlog wisten te overleven. Ze huurden hiervoor onder meer zeven vakantiehuizen in de buurt van Epe, waar onderduikers een veilig heenkomen werd geboden. 

Louis en Gertrud verbleven eerst in het ziekenhuis van Zwolle. Daarna vonden zij een onderduikplaats in het Friese Oranjewoud. In het boekje 'Die vertreibung des Glücks. Die Geschichte der Sternheim-Villa' van de journalist en schrijver Eckhardt Reiman wordt over die periode geschreven. 

Louis Sternheim leed aan de ziekte van Parkinson en gedurende de onderduiktijd verslechterde zijn gezondheid. In 'Die vertreibung des Glücks' staat abusievelijk vermeld dat Louis een dag voor de bevrijding stierf. Hij overleed echter al in maart 1945. Er was sprake van een natuurlijke doodsoorzaak.

Ook Karl besloot onder te duiken. Zijn schuilnaam was ‘Van der Laan’. Verzetsstrijder Bets van Lohuizen en haar man Dick, belangrijke leden van Het Driemanschap, verborgen Karl eerst in hun woning. Daarna verbleef hij op een ander adres en vervolgens kwam hij met een groepje onderduikers terecht in een landhuis op De Philipsberg in Wapenveld, in het dagboek dat Bets van Lohuizen gedurende de oorlogsjaren bijhield ook wel ‘de Berg’ genoemd. 

Bets van Lohuizen ging met Els Hendriks, een mede-verzetsvrouw, dikwijls op de fiets naar Karl en de andere onderduikers toe. Op 31 oktober 1944 bracht Bets een bezoekje aan de onderduikers. Ze noteerde in haar dagboek: 

‘Vandaag naar de Berg geweest, Karl was jarig. Hij had zoo gehoopt in vrede en vrijheid jarig te zijn, maar ‘t mocht niet zo zijn. Ze waren blij dat ik kwam, ik kreeg een zak hout mee. Zou ik de verjaardag van Hans op 20 november daar nog gaan vieren?’

Een volgende verjaardag werd er niet gevierd op de onderduiklocatie in Wapenveld. Op 11 november 1944 kwam een boswachter naar Epe en hij vertelde dat alle onderduikers opgepakt waren. Bets van Lohuizen:

‘Even was het of mijn hart stil stond. Moet ons dan alles bij de handen afbreken, kunnen we er dan niemand doorslepen? Zoo bitter, bitter graag hadden we deze menschen samen de vrede gegund.’

Een dag later noteerde ze: 

‘Vreemd is een mensch toch. Je vrienden weg en onder zulke omstandigheden leef je toch door: je eet, drinkt en je slaapt. Maar vanmorgen in de kerk had ik het toch moeilijk en moest aldoor aan hen denken. Worden ze mishandeld? Hoe houdt Karl zich en Bep? De avond tevoren hadden Els (Hendriks) en ik er nog over dat alles zoo moeilijk wordt en dat je vechten moet om geestelijk sterk te blijven. Je ziet soms geen licht en toch moet je blijven hopen en gelooven om niet ten onder te gaan.’

Opnieuw uw chauffeur

Toen ze over de Molenweg reden, merkte Karl op dat het nu veel comfortabeler ging dan zo’n 30 jaar geleden. Daarop vroeg de chauffeur hoe hij dat bedoelde, waarop Karl vertelde dat hij in de oorlog met paard en wagen via de Molenweg werd weggebracht naar Zwolle. De chauffeur stopte de auto aan de kant van de weg en sprak de woorden: “Meneer Sternheim, toen was ik uw chauffeur en nu ben ik opnieuw uw chauffeur!”

Karl had bij de inval tijdig in een schuilkelder gezeten, maar was toch ontdekt. Samen met anderen werd hij naar kamp Westerbork vervoerd. Toen op 15 december 1944 een goede vriendin van Karl, Irmi Ehrlich-Müller, met haar dochter vanuit Epe naar Westerbork overgebracht was, schreef Bets van Lohuizen over Irmi: ‘Zou ze in Westerbork Karl nog zien en spreken en de Hellers?’

Uit de beschrijving van Irmi’s oorlogservaringen weten we dat zij in ieder geval Karl, die door haar vaak Onni werd genoemd, daar ontmoet heeft. Volgens Irmi had hij op advies van andere geïnterneerden gezegd dat hij timmerman was. Een baantje zou hem bewegingsvrijheid geven en zodoende liep hij met een gereedschapskist rond om allerlei reparaties te verrichten. Irmi noteerde verder: ‘Onni zag er beroerd uit maar hield nog steeds de moed erin. Zijn redding kwam nader, omdat er geen treinen meer reden doordat alle rails verwoest waren.’

In september 1944 waren de laatste treinen vertrokken, maar dat betekende nog niet dat de bijna 600 inwoners van kamp Westerbork zich veilig waanden. Ook Bets van Lohuizen was nog niet gerust op een goede afloop. Zo was zij bezorgd over de zware omstandigheden waarin het bezette deel van het land verkeerde. Al lukte het haar nog wel voedselpakketten samen te stellen voor de vijf onderduikers die in kamp Westerbork geïnterneerd waren, ook in Epe en omgeving werd het moeilijker om aan eten te komen. Op 4 januari 1945 noteerde zij: ‘En ‘t helpen hier raakt ook over, als ‘t zoo doorgaat zullen we met enkele maanden even ver zijn als in de steden.’

Aan het einde van de maand januari arresteerde een gewapende SD’er Bets, waarna ze een aantal weken in de gevangenschap doorbracht. Ze werd een aantal keren ondervraagd over haar hulp aan onderduikers. Vanaf 1 maart kon zij haar dagboek weer geregeld bijhouden. Ze schreef onder meer over de groep onderduikers die geïnterneerd was in kamp Westerbork. Op 8 maart 1945: ‘Ze zitten er allemaal nog, geen transport geweest. Waarom we geen brieven krijgen is me een raadsel.’ Op 21 maart: ‘Er is een brief gekomen dat ze ‘t allen in Westerbork goed maken. God geve dat ze er blijven.’

Na de bevrijding van kamp Westerbork ontving ze van twee voormalige onderduikers een brief en de inhoud ervan stelde haar niet gerust omdat de schrijvers geen mededelingen deden over andere onderduikers uit Epe, onder wie Karl. Iemand in haar omgeving beweerde, dat hij naar Duitsland was overgebracht en anderen meenden ‘dat er Joden gefusilleerd zijn.’ Wat was er aan de hand? De kaart van Karl, die medewerkers van de Joodse Raad bijhielden, biedt enig inzicht: ‘Voor of op 12-4-‘45 in wbk vermist (gevlucht).’ Over deze vermissing (vlucht) is geen nadere informatie gevonden. Op de kaart staat ook: ‘Nog in leven!’ Onduidelijk is op welk moment dit er bijgeschreven is. 

Aan alle onzekerheid kwam een einde toen Bets van Lohuizen op 3 mei ‘eindelijk ook bericht’ kreeg van Karl. Hij kwam naar Epe en hij was volgens Bets van Lohuizen ‘innig blij’. Aan het einde van de maand juni verbleef ook zijn moeder in het dorp waar zij met haar man en zoon gewoond had. Karl en zijn moeder verhuisden nadien naar een andere plaats in Nederland. Karl trouwde met Irmi Ehrlich met wie hij al zo lang bevriend was. 

Tot slot: Ferdie Deinum uit Hattem was bevriend met Karl. Deinum berichtte in 2019:

‘Het was op een zondagmiddag dat ik bij Irmi en Karl op bezoek was, toen Karl mij vertelde dat hij in de oorlog ondergedoken was op de Filipsberg. Daar was al voor de oorlog een theeschenkerij en er stonden ook een paar houten huisjes bij. Karl vertelde mij dat hij was verraden. Hij werd met paard en wagen het bos uitgereden en kwam op de Molenweg terecht. Hij werd vervolgens overgebracht naar de gevangenis in Zwolle en vandaar naar Westerbork. Hij heeft de oorlog overleefd.

Toen Irmi en Karl een keer naar Ermelo gingen om hun dochter te bezoeken (Anneliese) en hun eigen auto bij de garage stond, hebben ze een taxi genomen uit Hattem. Toen ze over de Molenweg reden, merkte Karl op dat het nu veel comfortabeler ging dan zo’n 30 jaar geleden. Daarop vroeg de chauffeur hoe hij dat bedoelde, waarop Karl vertelde dat hij in de oorlog met paard en wagen via de Molenweg werd weggebracht naar Zwolle. De chauffeur stopte de auto aan de kant van de weg en sprak de woorden: “Meneer Sternheim, toen was ik uw chauffeur en nu ben ik opnieuw uw chauffeur!”’

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.